Oefenen voor toets Spelling 2.8
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Schrijf de onderstreepte pv in de verleden tijd.
Zij kust mij op mijn wang.
Zij kust mij op mijn wang.
Slide 2 - Open vraag
Schrijf de onderstreepte pv in de verleden tijd.
Hij rondt vandaag zijn werkstuk af.
Hij rondt vandaag zijn werkstuk af.
Slide 3 - Open vraag
Schrijf de onderstreepte persoonsvorm in de verleden tijd.
Mijn zusje huppelt over de stoep
Mijn zusje huppelt over de stoep
Slide 4 - Open vraag
Schrijf de pv in de verleden tijd.
Ik had vroeger twee kippen als huisdier. Ze (heten) ___ Tok en Sien.
Ik had vroeger twee kippen als huisdier. Ze (heten) ___ Tok en Sien.
Slide 5 - Open vraag
Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd.
Ze waren gek op broodkruimels en die
(pikken) ___ ze gewoon uit mijn hand.
Ze waren gek op broodkruimels en die
(pikken) ___ ze gewoon uit mijn hand.
Slide 6 - Open vraag
Schrijf de woorden in het meervoud.
Er leven miljarden ___ in ons lichaam (bacterie)
Er leven miljarden ___ in ons lichaam (bacterie)
Slide 7 - Open vraag
Schrijf de woorden in het meervoud.
Bij een bevalling kunnen vrouwen erge ___ krijgen (wee)
Bij een bevalling kunnen vrouwen erge ___ krijgen (wee)
Slide 8 - Open vraag
Dicteewoorden (1)
Slide 9 - Open vraag
Dicteewoorden (2)
Slide 10 - Open vraag
Dicteewoorden (3)
Slide 11 - Open vraag
Hoe ga je leren voor de toets Spelling volgende week?
