Huiswerk: neem laptop mee en zorg dat je bij bent t/m 5.6
Tijdsbesteding:
aanwezigheid/materiaal op orde?
huiswerk, 10 minuten
nieuwe stof behandelen, 15 minuten
huiswerk maken en vragen stellen, rest van de tijd.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Tijd voor natuurkunde
Huiswerk: neem laptop mee en zorg dat je bij bent t/m 5.6
Tijdsbesteding:
aanwezigheid/materiaal op orde?
huiswerk, 10 minuten
nieuwe stof behandelen, 15 minuten
huiswerk maken en vragen stellen, rest van de tijd.
Slide 1 - Tekstslide
Hoe ver ben je met het huiswerk gekomen?
A
alle minimale opgaven af
B
Zie A en extra opgaven gedaan
C
Opgaven af en theorie geleerd.
D
Sorry, ik loop achter met huiswerk
Slide 2 - Quizvraag
Over welke huiswerkopgave(n) heb je vragen?
timer
0:30
Slide 3 - Open vraag
Tekenblad
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoelen
.
.
.
.
Slide 5 - Tekstslide
In een metaal wordt de stroom veroorzaakt door...
A
Ionen
B
Vrije elektronen
C
Mannetjes met rugzakjes
D
Kabouters met kruiwagens en zakjes patatje joppie-chips
Slide 6 - Quizvraag
Waar komen de elektronen vandaan die in een gloeilamp voor licht zorgen?
A
Uit het stopcontact
B
Uit het snoer
C
Uit het gloeidraadje
D
Alle antwoorden kloppen
Slide 7 - Quizvraag
Waar komen de elektronen vandaan die in een gloeilamp voor licht zorgen?
A
Uit het stopcontact
B
Uit het snoer
C
Uit het gloeidraadje
D
Alle antwoorden kloppen
Slide 8 - Quizvraag
De eenheid van lading is...
A
Q
B
A
C
C
D
I
Slide 9 - Quizvraag
Hoe groter de stroomsterkte, hoe sneller de elektronen door de draad stromen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Elektrische apparaten verbruiken...
A
Stroom
B
Spanning
C
Energie
D
Vermogen
Slide 11 - Quizvraag
De spanning...
A
... laat de elektronen rondgaan
B
... geeft de elektronen energie mee
C
... hangt af van de stroomsterkte
D
... is 0 V als de stroomkring verbroken is
Slide 12 - Quizvraag
Over het eerste lampje staat een spanning van 10 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?
A
2 V
B
10 V
C
40 V
D
50 V
Slide 13 - Quizvraag
Elk lampje heeft een weerstand van 12 Ω. Wat is de totale weerstand?
A
0,42Ω
B
2,4Ω
C
12Ω
D
60Ω
Slide 14 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de spanning over de eerste 4 lampjes, als je het 5e lampje eruit draait?
A
De spanning neemt toe met 20%.
B
De spanning neemt toe met 25%.
C
De spanning blijft gelijk.
D
De spanning neemt af met 20%.
Slide 15 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?
A
De stroomsterkte wordt 0 A.
B
De stroomsterkte neemt af met 20%.
C
De stroomsterkte blijft gelijk.
D
De stroomsterkte neemt toe met 20%.
Slide 16 - Quizvraag
Drie lampjes zijn in serie aangesloten. Wat gebeurt er met de spanning per lampje, als je 1 lampje in serie toevoegt?
A
Die neemt toe met 33%.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt af met 25%.
D
Die neemt af met 33%.
Slide 17 - Quizvraag
Drie lampjes met een constante weerstand worden op twee manieren aangesloten. Wat is het verschil in lichtsterkte (per lampje)?
A
Een lampje in serie brandt 3x zo fel.
B
Een lampje in een parallelschakeling brandt 3x zo fel.
C
Een lampje in een parallelschakeling brandt 6x zo fel.
D
Een lampje in een parallelschakeling brandt 9x zo fel.
Slide 18 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de stroomsterkte door R3, als je R1 verwijdert?
A
Die neemt af.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt toe.
D
Dat hangt van de weerstanden af.
Slide 19 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de spanning over R2, als je R1 verwijdert?
A
Die neemt af.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt toe.
D
Dat hangt van de weerstanden af.
Slide 20 - Quizvraag
Wat geldt er voor de vervangingsweerstand van deze 3 weerstanden?
A
Rv=31R
B
Rv=32R
C
Rv=23R
D
Rv=3R
Slide 21 - Quizvraag
Wat geldt er voor de vervangingsweerstand van deze 3 weerstanden?
A
Rv=31R
B
Rv=32R
C
Rv=23R
D
Rv=3R
Slide 22 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de totale stroomsterkte als je R3 verwijdert?
A
Die neemt af.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt toe.
D
Dat hangt van de weerstanden af.
Slide 23 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de stroomsterkte door R1 als je R3 verwijdert?
A
Die neemt af.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt toe.
D
Dat hangt van de weerstanden af.
Slide 24 - Quizvraag
De draaiweerstand is met punt A en B aangesloten op een spanningsbron. Wat gebeurt er met de stroomsterkte als je de knop naar rechts draait ?
A
De stroomsterkte wordt kleiner.
B
De stroomsterkte blijft gelijk.
C
De stroomsterkte wordt groter.
D
Dat kun je niet weten.
Slide 25 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de spanning over weerstand R als je met een lamp op de LDR schijnt?
A
De spanning neemt af.
B
De spanning blijft gelijk.
C
De spanning neemt toe.
D
Dat hangt van de weerstand af.
Slide 26 - Quizvraag
Een NTC kan gebruikt worden als temperatuursensor. In welke schakeling neemt de sensorspanning toe, als de temperatuur stijgt?
A
A
B
B
C
C
D
A & C
Slide 27 - Quizvraag
Vier diodes zijn aangesloten op een wisselspannings-bron. Hoe loopt de stroom door de weerstand?
A
Altijd van A naar B.
B
Altijd van B naar A.
C
Afwisselend van A naar B en van B naar A.
D
Er loopt geen stroom door de weerstand.
Slide 28 - Quizvraag
De diodes hebben elk een doorlaatspanning van 0,7 V. De wisselspanningsbron levert een maximale spanning van 5 V. Wat is de maximale spanning over de weerstand?
A
5 V
B
4,3 V
C
3,6 V
D
2,2 V
Slide 29 - Quizvraag
Bij 20 ºC brandt de LED niet. Wat moet er met de temperatuur gebeuren, om ervoor te zorgen dat de LED gaat branden?
A
De temperatuur moet omlaag.
B
De temperatuur moet omhoog.
C
Dat hangt van de regelbare weerstand af.
D
De LED gaat nooit branden.
Slide 30 - Quizvraag
Bij 30 ºC gaat de LED branden. Je wilt dat de LED bij 25 ºC gaat branden. Wat moet er met de variabele weerstand gebeuren?
A
De variabele weerstand moet omlaag.
B
De variabele weerstand moet omhoog.
Slide 31 - Quizvraag
bestudeer pp5.7
Slide 32 - Tekstslide
Maak een vraag over:
1, 6, 12 Bedrading
2, 7, 13 De energiemeter
3, 8, 14 Groepen
4, 9, 15 Zekeringen
5, 10, 16 aarddraad en de aardlekschakelaar
En schrijf deze op de bovenste helft van je blad.
Slide 33 - Tekstslide
schrijf het antwoord op de onderste helft van je blad.
Slide 34 - Tekstslide
Ga in een kring staan met je blad.
Slide 35 - Tekstslide
Scheur de vraag van je blad en geef deze aan je rechterkant door.
Slide 36 - Tekstslide
De ontvanger leest en beantwoord de vraag.
Daarna geef je beide blaadjes die je hebt door.
Slide 37 - Tekstslide
Lachen, want ik maak een foto!
Slide 38 - Tekstslide
Welk cijfer geef jij deze les? (extra commentaar per mail mag ook)