Classe 4 Oefenen module 3 21

Révision Module 3 
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
werkwoorden mettre, devoir, venir
vocabulaire
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Révision Module 3 
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
werkwoorden mettre, devoir, venir
vocabulaire

Slide 1 - Tekstslide

Welke Franse woorden ken jij die bij het thema un monde meilleur horen?

Slide 2 - Woordweb

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord?

Slide 3 - Open vraag

Bijvnw
Bon=goed
Meilleur=beter
Mauvais=slecht
Facile=makkelijk
Complet=compleet
Bijwoorden
Bien
Mieux
Mal
Facilement
Complètement
Beaucoup= zeer
Très= erg

Slide 4 - Tekstslide

La voiture roule
Le train est
La note est
Tu as travaillé
L' élève est
Il n' est pas malade, 
lent
lentement
bonne
bien
heureux
heureusement

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is de vertaling van : dit is het beste product
A
C' est le plus bon produit
B
C' est le plus meilleur produit
C
C' est le meilleur produit

Slide 6 - Quizvraag

De vergrotende trap
Plus + bijvnw
le/la/les plus + bijvnw
Le produit est délicieux
Le produit est plus délicieux
Le produit est le plus délicieux

Slide 7 - Tekstslide

Lijdend voorwerp als persoonlijk vnw
me
te
le/la/l'
nous
vous
les
Lijdend voorwerp als 
persoonlijk vnw
mij
jou
hem/haar
ons
jullie/u
hen/hun

Slide 8 - Tekstslide

Waar zet je het lijdend vnw neer in de zin na vervanging door een persoonlijk vnw?

Slide 9 - Open vraag

Door welk woord mag je le test vervangen als je dit in een nieuwe zin zet: Il a donné le test au prof.
A
la
B
les
C
l'
D
le

Slide 10 - Quizvraag

Wat wordt de juiste zin als je het lijdend voorwerp vervangt?
nous avons acheté la glace
A
nous la avons acheté
B
nous l' avons acheté
C
nous avons acheté la
D
nous avons l' acheté

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is juist als je het lijdend voorwerp vervangt?
On va manger les produits bio
A
On va manger les
B
on les va manger
C
on va le manger
D
on va les manger

Slide 12 - Quizvraag

Herschrijf de zin en vervang le produit door een persvnw:
Il va acheter le produit.

Slide 13 - Open vraag

Herschrijf de zin en vervang la viande door een persvnw.
Il remplace la viande.

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent : hij moet het huiswerk maken
A
Il devrait faire les devoirs
B
il devait faire les devoirs
C
Il devra faire les devoirs
D
il doit faire les devoirs

Slide 15 - Quizvraag

Wij hebben onze truien aangetrokken
A
Nous mettrons nos pulls
B
nous avons mis nos pulls
C
nous mettions nos pulls
D
Nous mettons nos pulls

Slide 16 - Quizvraag

Hoe zeg je: zij zijn bij mij thuis gekomen
A
elle a venu chez moi
B
elles sont venues chez moi
C
Elle est venu chez moi
D
elle est venue chez moi

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de futur van venir? Vertaal: ik zal komen

Slide 18 - Open vraag

Qu' est-ce que c'est?
C' est un objet en coton, c' est rectangulaire, on peut mettre des trucs dedans. On peut l'utiliser pour l' école. pour mettre des livres.

Slide 19 - Open vraag

Slide 20 - Tekstslide

Pour un monde meilleur c' est les jeunes qui doivent agir. Que pensez-vous?

Slide 21 - Woordweb