GS 4T H1 par 2.2

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer kreeg Nederland zijn eerste grondwet?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848

Slide 2 - Quizvraag

Wie koos in 1815 de Eerste Kamer?
A
De koning
B
De Tweede Kamer
C
De provincies
D
het volk

Slide 3 - Quizvraag

Wie koos in 1815 de Tweede Kamer?
A
De koning
B
de Eerste Kamer
C
De provincies
D
het volk

Slide 4 - Quizvraag

Wat gebeurd er in 1848
A
Nederland wordt een monarchie
B
België wordt onafhankelijk
C
Luxemburgse kwestie
D
nieuwe grondweg voor Nederland

Slide 5 - Quizvraag

Wie kiest de Eerste Kamer vanaf 1848
A
de koning
B
de Tweede Kamerleden
C
De leden van Provinciale Staten
D
Burgers

Slide 6 - Quizvraag

Wie kiest de Tweede Kamer vanaf 1848?
A
de koning
B
de ministers
C
de Provinciale Statenleden
D
Burgers

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer en onder welke koning speelde de Luxemburgse kwestie?
A
1848 Willem I
B
1854 Willem II
C
1866 Willem III
D
1900 Wilhelmina

Slide 8 - Quizvraag

Waarom was de Luxemburgse kwestie belangrijk
A
De koning maakte hiermee duidelijk dat hij de baas was
B
De regering maakte hiermee duidelijk dat zij de baas was
C
Nederland maakte duidelijk dat zij de baas waren over Luxemburg
D
Het parlement maakte duidelijk dat zij de baas was

Slide 9 - Quizvraag

Wat was het gevolg van de Luxemburgse kwestie
A
de koning moest aftreden
B
de ministers moesten aftreden
C
het parlement moest aftreden

Slide 10 - Quizvraag

Welke begrip beschrijft de staatsvorm van het huidige Nederland?
A
totalitaire dictatuur
B
parlementaire democratie
C
absolute monarchie
D
constitutionele republiek

Slide 11 - Quizvraag

Wie was de leider van de liberalen? (achternaam)

Slide 12 - Open vraag

Kiesrecht voor rijke mannen, noemt men...

Slide 13 - Open vraag

Hoeveel procent van de mannelijke bevolking mocht in 1848 stemmen?
A
5%
B
11%
C
15%
D
27%

Slide 14 - Quizvraag

Wat kwam niet voor in de grondwet van 1848?
A
algemeen kiesrecht
B
vrijheid van betoging
C
vrijheid van meningsuiting
D
recht om een vereniging op te richten

Slide 15 - Quizvraag

Doordat Nederland grondrechten heeft, is het een ...
A
monarchie
B
welvaartstaat
C
democratie
D
rechtsstaat

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

socialisten
- gelijkwaardigheid
- betere werk- en leefomstandigheden voor arbeiders
- richten in 1894 de SDAP
- leider: Troelstra

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

1887: caoutchouc-artikel
- verandering kiesrecht (uitrekken)
- meer mannen mogen stemmen
- niet alleen bij belasting betalen
- ook bepaald inkomen of huur betalen
- 65% van de volwassen mannen mochten stemmen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De spotprenten geven de visie weer van de
A
liberalen
B
socialisten
C
protestanten
D
katholieken

Slide 28 - Quizvraag