Les 5 mens en zorg

Mens en zorg
Profielvak 

Mens en zorg
Hoofdstuk 2: 
Het zorgdossier/Communiceren met de zorgvrager

Les 5
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Mens en zorg
Profielvak 

Mens en zorg
Hoofdstuk 2: 
Het zorgdossier/Communiceren met de zorgvrager

Les 5

Slide 1 - Tekstslide

Structuur en regels in de klas
 De telefoon uit en opgeruimd in je tas of in de koffer bij           de docent

 Je tas ruim je op in de kast bij binnenkomst. 
De docent hoeft je hier niet meer op aan te spreken
Eigen boek mens en zorg P4 , schrift, schrijfgerei liggen op je tafel 
Als je de klas binnen komt dan.........

Slide 2 - Tekstslide

Les 2.    Leerdoelen 
  • Je weet welke verschillende zorgorganisaties er zijn
  • Je weet wat het verschil is tussen een verpleeg-  en een verzorgingshuis
  • Je kunt oorzaken benoemen van het ontstaan van een verstandelijke beperking
  • Je kunt drie doelgroepen binnen de gehandicaptenzorg benoemen
  • Je kunt drie voorbeelden geven van psychische ziektebeelden

Hoofdstuk 2:
  • Je weet wat een zorgdossier en een zorgleefplan is
  • Je weet hoe je gegevens moet verzamelen om de zorgbehoefte te bepalen
  • Je weet wat bedoeld wordt met vraaggerichte zorg


Hoofdstuk 2: kennen
  • Je weet wat een zorgdossier en een zorgleefplan is
  • Je weet hoe je gegevens moet verzamelen om de zorgbehoefte te bepalen
  • Je weet wat bedoeld wordt met vraaggerichte zorg


Les 2: Leerdoelen
Hoofdstuk 2: kunnen
Je kunt via een collage je eigen levensverhaal presenteren
Je kunt gegevens verzamelen
Je kunt luisteren naar je klasgenoot en een verslag maken over de informatie die je verzameld hebt over je klasgenoot

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 2

Bladzijde 159

Opdracht 2.01. t/m 2.05.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Hfdst 3 communiceren met de zorgvrager

Slide 5 - Tekstslide

Les 2.    Leerdoelen 
  • Je weet welke verschillende zorgorganisaties er zijn
  • Je weet wat het verschil is tussen een verpleeg-  en een verzorgingshuis
  • Je kunt oorzaken benoemen van het ontstaan van een verstandelijke beperking
  • Je kunt drie doelgroepen binnen de gehandicaptenzorg benoemen
  • Je kunt drie voorbeelden geven van psychische ziektebeelden

Hoofdstuk 2:
  • Je weet wat een zorgdossier en een zorgleefplan is
  • Je weet hoe je gegevens moet verzamelen om de zorgbehoefte te bepalen
  • Je weet wat bedoeld wordt met vraaggerichte zorg


Hoofdstuk 3: kennen
  • Ik kan de begrippen normen en waarden uitleggen.
  • Ik kan de begrippen normen en waarden toepassen op een situatie.
  • Ik kan uitleggen wat verbale- en nonverbale communicatie is en daarvan voorbeelden geven.

Les 5: Leerdoelen
Hoofdstuk 3: kunnen
  • Ik kan samenwerken met een klasgenoot.
  • Ik kan tijdens het samenwerken empathie en respect naar mijn klasgenoten en docent tonen.
  • Ik kan samen met een klasgenoot een PowerPiont presentatie voorbereiden en binnen de gestelde tijd afmaken.

Slide 6 - Tekstslide

Respectvolle omgang

Respectvolle bejegening 
De manier waarop je met iemand omgaat
de wijze waarop je je gedraagt ten opzichte van een ander
een houding die respect uitstraalt



Slide 7 - Tekstslide

Respectvolle omgang
Handelen vanuit een respectvolle houding:
  • geen verschil tussen zorgvragers maken
  • zorgvuldig omgaan met de privacy van de zorgvrager
  • zorgvuldig omgaan met de persoonlijke eigendommen
  • luisteren naar de wensen van de zorgvrager
  • correct omgaan met vertrouwelijke informatie
  • rekening houden met de normen en waarden


Slide 8 - Tekstslide

Empathie

Empathie betekent, dat je je kunt verplaatsen in de gevoelens van een ander


Slide 9 - Tekstslide

Normen en Waarden
Normen staat voor wat je normaal vindt.
Je vindt het normaal dat je wacht totdat je aan de beurt bent.

Waarden staat voor wat je waardevol oftewel belangrijk vindt.
Je vindt privacy belangrijk als je aan het douchen bent.



Slide 10 - Tekstslide

Wat is een goed voorbeeld van een norm?









A
We keuren agressief gedrag af.
B
Je mag geen geweld plegen.
C
We waarderen het als iemand geduldig met kinderen omgaat.
D
We stellen eerlijkheid erg op prijs.

Slide 11 - Quizvraag

Welke norm hoort bij de waarde
'We stellen eerlijkheid erg op prijs'?







A
We keuren agressief gedrag af.
B
We waarderen het als iemand geduldig met kinderen omgaat.
C
We stellen eerlijk zijn erg op prijs.
D
Je mag niet stelen.

Slide 12 - Quizvraag

Welke uitspraak over waarden en normen is juist?








A
Normen en waarden heb je zelf.
B
De instelling waar je werkt doet het zonder normen en waarden.
C
Zorgvragers nemen de waarden en normen van de instelling helemaal over.
D
Waarden en normen botsen nooit met elkaar.

Slide 13 - Quizvraag

Welke uitspraak over waarden en normen is juist?







A
Waarden zijn opvattingen over normen.
B
Het is goed om eens na te denken over je eigen normen.
C
De norm die je hebt botst nooit met de waarde die daarbij past.
D
Zorgvragers hebben steeds minder normen en waarden.

Slide 14 - Quizvraag

Welke uitspraak over waarden en normen is juist?








A
Waarden zijn opvattingen over gedrag.
B
Normen en waarden horen bij elkaar.
C
Mensen hebben allemaal dezelfde normen.
D
Met normen geven we aan hoe we het gedrag waarderen.

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdstuk 3
Lezen en maken bladzijde 168 tot bladzijde 173 (3.6 communiceren)

timer
10:00:00

Slide 16 - Tekstslide

Communiceren

Communiceren = het overbrengen van gedachten, wensen, gevoelens en
ideeën.

Slide 17 - Tekstslide

Verbale-/ Non-verbale communicatie


Communiceren mét woorden noem je verbale communicatie.

Communiceren zonder woorden noem je non-verbale communicatie.


Slide 18 - Tekstslide

Hoodfstuk 3
Lezen: bladzijde 173 3.6 communiceren
Maken: bladzijde 174 opdracht 3.05.
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Het voeren van een gesprek
Bij een goed gesprek:

  • wil je de ander leren kennen en begrijpen;
  • neem je de tijd;
  • luister je goed naar de ander;
  • kun je zeggen wat je denkt en wat je voelt;
  • ben je je bewust van je lichaamstaal;
  • hou je rekening met de privacy van de ander.

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 
Lezen: bladzijde 175
Maken: blz. 176 opdracht 3.06. bekijk het filmpje 
Maken: blz. 176 opdracht 3.07.  bekijk het filmpje.
timer
8:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

hoofdstuk 3
Lezen: bladzijde 177/178  vanaf 3.7. vragenstellen.
Maken: bladzijde 178 opdracht 3.08. 
Maken: bladzijde 181 opdracht 3.10.
(wat tijdens de les niet afkomt is huiswerk voor de volgende les)




timer
10:00

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden hoofdstuk 1
Nakijken hoofdstuk 1
Dit doe je zelfstandig.




timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

OPDRACHT 1.02
Het verschil tussen een verzorgingshuis en verpleeghuis is:
Als door het ouder worden thuis wonen niet meer mogelijk is, dan is verhuizen naar een zorgcentrum een optie. In een zorgcentrum kun je vaak gebruik maken van verschillende vormen van ouderenhuisvesting, zoals verzorgingshuis of verpleeghuis, of een combinatie van deze twee.

- In een verzorgingshuis huren ouderen een appartement, dat in of direct naast het zorgcentrum gebouwd is. De ouderen maken dan gebruik van de indicatie Volledig Pakket Thuis (VPT). Met deze indicatie kunnen ouderen zelfstandig blijven wonen, maar ook gebruik maken van de zorg die aangeboden wordt door het zorgcentrum. Bijvoorbeeld dagactiviteiten, restaurant of verpleegzorg.

Slide 26 - Tekstslide

Vervolg 1.02

Een indicatie is een schatting van de hoeveelheid en de soort zorg die iemand nodig heeft.
- Als ouderen intensieve zorg en veel nabijheid van zorgprofessionals nodig hebben, dan is verhuizen naar een 
   verpleeghuis een goede keuze. In een verpleeghuis is 24 uur zorg, behandeling en toezicht en zijn er allerlei 
   activiteiten in een veilige omgeving. Dit valt onder de indicatie Wet Langdurige Zorg (WLZ).

Er bestaan verschillende soorten verpleeghuis­zorg:
o Psychogeriatrische verpleeghuiszorg (PG) wordt verleend aan zorgvragers met ziekten als dementie.
o Somatische verpleeghuiszorg is bestemd voor mensen met een (ernstige) lichamelijke aandoening die  
    intensieve verpleegzorg vraagt.
o Revalidatie- en herstelzorg is bestemd voor mensen die tijdelijk zorg en ondersteuning nodig hebben om te 
    herstellen van ongeval, ziekte of een operatie. Het doel is om de zorgvragers weer zelfstandig te laten  
    functioneren, zodat ze zo snel mogelijk kunnen terugkeren naar hun eigen woning.

Slide 27 - Tekstslide

OPDRACHT 1.03

Verschillende oorzaken voor het ontstaan van een verstandelijke beperking:
- Chromosoomafwijking – bijvoorbeeld Syndroom van Down, Prader Willi syndroom
- Oorzaken gedurende de zwangerschap – bijvoorbeeld door infecties bij de 
   moeder die de vrucht beschadigen (rode hond) of door gebruik van alcohol  
   tijdens de zwangerschap.
- Oorzaken ontstaan rondom de bevalling – bijvoorbeeld te vroeg geboren baby's 
   met complicaties, baby's met zuurstof tekort of bloedingen in de hersenen 
   behoren tot deze groep.


OPDRACHT 1.04
a. Auditieve beperking: variërend van volledige doofheid tot slechthorendheid.
b. Visuele beperking: variërend van volledig blind tot slechtziend.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide



OPDRACHT  2.01

 

a. Lees de casus.

  • b. Ze wil ook graag contact houden met haar twee dochters en een vroegere buurvrouw.

  • c. Overdag wil ze een kopje koffie drinken met haar medebewoners en in de avond naar  

  •     haar favoriete televisieprogramma kijken.

  • d. Ze wil in haar nieuwe appartement een aantal spullen van thuis meenemen, zoals het

  •     kastje waarop alle familiefoto’s staan en de schilderijen die haar man heeft

  •     geschilderd.

  • e. Mevrouw mag niet te veel en te vettig eten.











  • Slide 30 - Tekstslide

    Antwoorden hoofdstuk 2
    Nakijken hoofdstuk 2 
    Dit doe je zelfstandig


    timer
    10:00

    Slide 31 - Tekstslide

    Slide 32 - Tekstslide

    Slide 33 - Tekstslide

    Nakijken: Antwoorden vragen blz 164 opdracht 2.03




    Observeren is het waarnemen van een persoon en het beschrijven van wat je ziet. Observatie is kijken hoe iemand zich gedraagt. Iemand bekijken en in zijn gedrag volgen.


    Hoe de zorgvrager reageert als je hem verzorgt. Of hij pijnklachten aangeeft door middel van gedrag of mimiek (wegtrekken van arm of vertrekken van het gezicht). Je kunt aan het gezicht van de zorgvrager zien of hij vermoeid is, somber of ziet hij er gelukkig uit.

    Soms kun je ruiken of iemand ziek is. Je kunt aan de adem van iemand ruiken dat hij verkouden is. In  de adem van iemand met ernstige suikerziekte zit een vleugje aceton. Je kunt ruiken of de zorgvrager naar zweet, urine of naar ontlasting ruikt.



    Je moet goed luisteren naar wat de zorgvrager je vertelt en hoe hij dit vertelt.

    Bijvoorbeeld; de zorgvrager zegt wel dat hij tevreden is over de zorg, maar de manier waarop hij het zegt is niet echt overtuigend. Soms moet je als het ware tussen de regels luisteren om te achterhalen welke zorgen de zorgvrager heeft.  


     







    Slide 34 - Tekstslide

    Nakijken: antwoorden opdracht 2.04 blz 165


    b. Je bespreekt dit met je collega’s om te horen of ook zij het gedrag van Maureen als anders 

        ervaren. Als meerdere collega’s dit hebben opgemerkt ga je het bespreken met de moeder 

        van Maureen.


  • c. Belangrijk is dat je je observatie bespreekt – wat zie je aan Maureen. Je spreekt je 

  •     ongerustheid uit. Je vraagt aan de moeder van Maureen of zij ook heeft gemerkt dat haar

  •     dochter een vermoeide indruk maakt. Samen bespreek je een plan van aanpak om te

  •     achterhalen wat er precies aan de hand is met Maureen. Voorstel kan zijn om Maureen een

  •     tijdje rustige en minder activiteiten aan te bieden. Als blijkt dat dit geen verandering   

  •    oplevert kan er gezocht worden naar lichamelijke oorzaken.

  •    Dit vraagt dan om een consult bij de huisarts.


  • Slide 35 - Tekstslide

    Slide 36 - Tekstslide

    Slide 37 - Tekstslide

    blz. 32

    Niet geweest in de les, dan zorg je toch dat je een presentatie maakt. Je kunt niet meer aansluiten bij groepjes die de presentatie in de les hebben gemaakt.


    Je mag wel een 2-tal maken van andere leerlingen die niet geweest zijn.

    Slide 38 - Tekstslide

    Huiswerk:
    • Maken de onderstaande opdrachten van hfst. 3 ;
    -3.01, 3.02, 3.03 ,3.04, 3.05, 3.06, 3.07,3.08 en 3.10 
    • Doorlezen deelopdracht 1 blz. 31 en 32 .
    Wat gaan we de volgende les doen?
    • Beginnen met deelopdracht 1 blz 32 een PowerPointpresentatie maken over communicatie.

    Slide 39 - Tekstslide

    0

    Slide 40 - Video