In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Krachten in werktuigen
Slide 1 - Tekstslide
§6.1 Werken met hefbomen
Een hefboom vergroot je kracht.
Een hefboom heeft altijd een draaipunt.
Enkele en dubbele hefbomen.
Slide 2 - Tekstslide
§6.1 Werken met hefbomen
In een eenvoudige hefboom is het moment afhankelijk van:
De grootte van de krachten
De afstand tussen de krachten en het draaipunt.
Bij evenwicht:
Het moment linksom is even groot als het
moment rechtsom
Moment = grootte kracht x lengte arm
M = F ∙ l
Grootheid
Eenheid
Moment
M
Newtonmeter
Nm
Kracht
F
Newton
N
Arm
l
meter
m
Slide 3 - Tekstslide
Het moment van de spierkracht is
A
0,46 Nm
B
0,56 Nm
C
52 Nm
D
5,7 Nm
Slide 4 - Quizvraag
Bij een practicum doet Roel een proef met een hefboom. Links en rechts zitten haakjes op 3 cm, 6 cm, 9 cm en 12 cm van het draaipunt. Roel heeft drie identieke gewichtjes. Aan haakje 2 aan de linkerkant hangt hij twee gewichtjes. Aan welk haakje aan de rechterkant moet hij het derde gewichtje hangen om de hefboom in evenwicht te brengen?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quizvraag
Als Roel meer gewichtjes heeft gehaald, gaat hij verder met zijn onderzoek. Hij heeft nu gewichtjes van 50 g en van 20 g. Aan haakje 1 aan de linkerkant hangt hij een gewichtje van 50 g. Aan haakje 4 aan de linkerkant hangt hij twee gewichtjes van 20 g. Welke gewichtjes moet hij aan de rechterkant aan haakje 3 hangen om de hefboom in evenwicht te krijgen? Schrijf de berekening op.
Slide 6 - Open vraag
Marjan heeft vier blokjes van 20 g. Zij hangt twee blokjes aan de linkerkant aan haakje 2. Hoe groot is het moment (M) voor de zwaartekracht op deze blokjes?
A
1,2 Ncm
B
2,4 Ncm
C
120 Ncm
D
240 Ncm
Slide 7 - Quizvraag
Noteer twee manieren waarop Marjan nu evenwicht kan maken.
Slide 8 - Open vraag
Zwaartekracht en hefbomen (alleen GT)
Wanneer je een hefboom hebt waarbij de zwaartekracht de last is, start deze kracht in het massamiddelpunt van het voorwerp.
Let dus goed op wat de arm is.
Slide 9 - Tekstslide
Martin zegt dat het moment van de zwaartekracht op het messing blokje verandert als het op zijn lange kant wordt gelegd. Heeft Martin gelijk? Leg je antwoord uit.
Slide 10 - Open vraag
Vaste katrol zit vast aan het plafond
Losse katrol zit vast aan de last en beweegt mee met de last.
Het hele system van katrollen heet een takel en wordt gebruikt om dingen makkelijker op te tillen
Slide 11 - Tekstslide
Regels voor katrollen
Vaste katrol: verandert de richting
van de kracht.
Losse katrol: verkleint de kracht die
nodig is. Maar vergroot de hoeveelheid
touw die je binnen moet halen, met het aantal touwen waaraan de losse katrol hangt.
Vaste katrol
Losse
katrol
Slide 12 - Tekstslide
Katrollen en Takels
Losse katrol hangt aan 2 touwen, kracht wordt dus 2x zo klein en er moet 2x zoveel touw worden binnengehaald
Losse katrol hangt aan 3 touwen, kracht wordt dus 3x zo klein en er moet 3x zoveel touw worden binnengehaald
Losse katrol hangt aan 4 touwen, kracht wordt dus 4x zo klein en er moet 4x zoveel touw worden binnengehaald
Slide 13 - Tekstslide
Een sluisdeur hangt aan een takel met een vaste en een losse katrol. Welke uitspraak is juist?
A
Alleen de losse katrol verkleint de benodigde kracht.
B
Alleen de vaste katrol verkleint de benodigde kracht.
C
Beide katrollen verkleinen de benodigde kracht.
D
Geen van de katrollen verkleint de benodigde kracht.
Slide 14 - Quizvraag
Met een takel wordt een bankstel omhoog gehesen. De takel bestaat uit een aantal losse en vaste katrollen. Als het touw 60 cm wordt ingehaald, gaat het bankstel 10 cm omhoog. Aan hoeveel touwen hangt het bankstel?
A
3
B
5
C
6
D
10
Slide 15 - Quizvraag
Dzevad hijst een kist op met een takel die bestaat uit één vaste en één losse katrol. De kist heeft een massa van 40 kg. Dzevad trekt 1 meter touw naar beneden. Hoe ver is de kist omhoog gegaan?
A
0,5 m
B
1 m
C
1,5 m
D
2 m
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel kracht moet Dzevad leveren om de kist omhoog te hijsen?
A
20 N
B
40 N
C
200 N
D
400 N
Slide 17 - Quizvraag
Druk
Slide 18 - Tekstslide
Druk berekenen:
druk hangt af van kracht en oppervlakte
kracht
Kracht (F) berekenen je met de volgende formule:
F = m x g
F = kracht in Newton (N)
m = massa in kilogram (kg)
g = valversnelling in newton per kg (N/kg), deze is op aarde altijd 10 N/kg
eenheden
De druk kan je berekenen in verschillende eenheden.
1 Pa = 1 N/m2
Slide 19 - Tekstslide
Eric is 66 kg. De zolen van zijn schoenen hebben elk een oppervlak van 300 cm2. Hoe groot is de druk die Eric op de grond uitoefent als hij met beide schoenen op de grond staat? Schrijf de berekening op.
Slide 20 - Open vraag
Bij een bepaalde vrachtwagen voor zwaar transport mag ieder wiel met maximaal 1800 kg belast worden. Voor een bijzonder transport moet een betonnen onderdeel voor een brug worden vervoerd. Het onderdeel heeft een massa van 50 ton (50 000 kg). Daarvoor gebruiken ze een vrachtwagencombinatie met een groot aantal assen. Aan iedere as zitten vier wielen. Hoeveel assen moeten er ten minste aan deze vrachtwagencombinatie zitten?