Lessonup grammatica 3 en 4 Blink

Grammatica 3 en 4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3 en 4

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica 3
- meewerkend voorwerp;
- bijwoordelijke bepaling;
- naamwoordelijk gezegde.

Wat je al moet kennen/kunnen:
- werkwoordelijk gezegde;
- onderwerp;
 - lijdend voorwerp.
Grammatica 4
- samengestelde zinnen en voegwoorden;
- bedrijvende en lijdende vorm;
- bezittelijk vnw.;
- persoonlijk vnw.;
- vragend vnw.:
- aanwijzend vnw.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbereiding op de toets
* je hebt de theorie bestudeerd (studiewijzer en de toolbox Blink);
* je hebt alle opdrachten gemaakt en hulp gevraagd bij de onderdelen die je nog niet snapt;
* je overhoort/controleert of je de stof beheerst;
* oefen de onderdelen die je nog lastig vindt (google het onderwerp da je wil oefenen).

Slide 3 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Check:
1. staat er een koppelwerkwoord in de zin? zijn, worden, blijven schijnen, lijken, blijken (heten, dunken en voorkomen);
2. Gaat het in de zin om een toestand of eigenschap?
3. Wordt er in de zin iets gezegd over het onderwerp?

3x ja? Dan is het een nwg.

Slide 4 - Tekstslide

Benoem wwg of nwg.
Die beslissing lijkt me niet eerlijk.

Slide 5 - Open vraag

Benoem wwg of nwg.
Volgende week zal het zonnetje weer schijnen.

Slide 6 - Open vraag

Benoem wwg of nwg.
Brian is altijd een goede vriend gebleven.

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Link

Wat is het mv?
Jan-Hein en ik gaan onze moeder voor haar verjaardag volgende week een mooi boek geven.

Slide 9 - Open vraag

Benoem de bwb uit de volgende zin.
Ik pakte gisteren snel de bal uit de garage.

Slide 10 - Open vraag

Enkelvoudig, samengestelde zinnen en voegwoorden.
In een enkelvoudige zin staat één persoonsvorm. In een samengestelde zin staan twee of meer persoonsvormen.
Deze samengestelde zinnen worden "aan elkaar geplakt" door voegwoorden.
Voorbeelden van deze voegwoorden zijn:
en, of, maar, want, dus, terwijl, zodat, doordat etc.
Ik fiets morgen niet naar huis.
Ik fiets morgen niet naar huis, omdat het regent.

Slide 11 - Tekstslide

Enkelvoudige of samengestelde zin?
De jongens op de scooter gaven gas en reden weg.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 12 - Quizvraag

Enkelvoudige of samengestelde zin?
Er is een staking bij het openbaar vervoer, want de bussen rijden niet.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 13 - Quizvraag

Enkelvoudige of samengestelde zin?
De weerman heeft voor vandaag heel goed weer aangekondigd.

A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 14 - Quizvraag

Bedrijvende en lijdende vorm
1. De voetballer schopte de bal.
2. De bal werd door de voetballer in het doel geschopt.
In zin 1 is de voetballer het onderwerp. De voetballer doet iets. De zin staat in de bedrijvende (actieve vorm)'.
In zin 2 is de bal het onderwerp. Met de bal wordt iets gedaan, hij doet zelf niets. De zin staat in de lijdende (passieve vorm).
* Een zin staat in de bedrijvend vorm al het onderwerp iets doet. In bedrijvende zinnen kan een lijdend voorwerp staan.
* Een zin staat in de lijdende vorm als er iets met het onderwerp wordt gedaan. In een lijdende zin kan geen lijdend voorwerp staan.

Slide 15 - Tekstslide

Bedrijvend of lijdende vorm? Leg je antwoord uit.
Het gras van onze tuin werd door onze hovenier gemaaid.

Slide 16 - Open vraag

Bedrijvend of lijdende vorm? Leg je antwoord uit.
Het gebit van de patiënt is tijdens het consult door de tandarts gecontroleerd.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Link

SUCCES!!

Slide 19 - Tekstslide