Gramm. 21 werkwoordelijk gezegde (+ nw gez)

Welkom

  • Grammatica paragraaf 21
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom

  • Grammatica paragraaf 21

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
1. Weten wat het gezegde is en welke twee soorten er zijn.
2. Herkennen van het gezegde in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
A
Alleen de persoonsvorm
B
Het werkwoordelijke en naamwoordelijke deel
C
Alle werkwoorden in een zin
D
Alle werkwoorden behalve de persoonsvorm

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vind ik het gezegde?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
1. De hond bewaakt het huis.

2. De hond heeft het huis bewaakt.

3. De hond zou het huis hebben bewaakt.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
1. De hond bewaakt het huis.

2. De hond heeft het huis bewaakt.

3. De hond zou het huis hebben bewaakt.

Slide 6 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde



Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde.



Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijke gezegde
Bestaat uit:
Het werkwoordelijke deel: alle werkwoorden in de zin die iets over het onderwerp zeggen.
+
Het naamwoordelijke deel: het zelfstandige naamwoord of het bijvoeglijke naamwoord dat gekoppeld is aan het onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijke gezegde
Bestaat uit:
Het werkwoordelijke deel: alle werkwoorden in de zin die iets over het onderwerp zeggen.
+
Het naamwoordelijke deel: het zelfstandige naamwoord of het bijvoeglijke naamwoord dat gekoppeld is aan het onderwerp.
Gisteren was de hond ontzettend moe

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Vertelt wat het onderwerp DOET.

Het onderwerp voert een handeling uit.

Alle werkwoorden uit de zin.

Naamwoordelijke gezegde
Vertelt wat het onderwerp 
IS.

Het onderwerp is in een bepaalde toestand.

Alle werkwoorden + een naamwoordelijke deel

Slide 10 - Tekstslide

Een zin met een werkwoordelijk gezegde?
Een zin met een naamwoordelijke gezegde?

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
Yuri heeft gisteren een heerlijke appeltaart gebakken.

Slide 12 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
Yuri heeft gisteren een heerlijke appeltaart gebakken.

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
De oppas moest opnieuw het formulier invullen. 

Slide 14 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
De oppas moest opnieuw het formulier invullen

Slide 15 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
In het zonlicht is het uitzicht prachtig.

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
In het zonlicht is het uitzicht prachtig.

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
De YouTuber is een groot voorbeeld. 

Slide 18 - Tekstslide

Even oefenen
Even oefenen
1. Wat is de persoonsvorm?
2. Wat is het onderwerp?
3. Wat is het gezegde?
4. Is het gezegde een handeling of een toestand?
De YouTuber is een groot voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht: Wat is het gezegde?
1. We zijn gisteren een vriend van mijn vader tegengekomen.
2. Waarom heeft hij zijn laptop uitgeleend?
3. In het Guinness Book of Records zijn vreemde records opgeschreven.
4. Een man kan bijvoorbeeld 121 T-shirts over elkaar aantrekken.
5. De familie Yang heeft een enorme zeepbel geproduceerd.
6. Een jongen kan ballonnen opblazen met zijn neus.
7. Het zonlicht is schitterend.

Slide 20 - Tekstslide

Moeilijk Moeilijk
Kunnen een naamwoordelijke gezegde en een lijdend voorwerp tegelijk in een zin voorkomen?

Slide 21 - Tekstslide

Moeilijk Moeilijk
Kunnen een naamwoordelijke gezegde en een lijdend voorwerp tegelijk in een zin voorkomen?

De YouTuber is een groot voorbeeld.

Nope!

Slide 22 - Tekstslide