In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Kerstquiz
Over H9-10-11-12
Vorm teams (max 4-tallen)
Slide 1 - Tekstslide
Drie momenten in de hartcyclus zijn: 1 het einde van de hartpauze 2 het midden van de boezemsystole 3 het midden van de kamersystole
Op welk van deze momenten komt de stand van de kleppen overeen met die in de afbeelding?
A
Op moment 1
B
Op moment 1 en 2
C
op moment 1 en 3
D
op moment 2 en 3
Slide 2 - Quizvraag
Bij boezemfibrilleren kunnen bloedstolsels ontstaan als gevolg van de beperkte doorstroming in het hart. Daardoor is er een verhoogd risico op een beroerte (herseninfarct).
Kan een herseninfarct veroorzaakt worden door een stolsel gevormd in de linkerboezem, in de rechterboezem of zijn beide mogelijk?
A
alleen in de linkerboezem
B
alleen in de rechterboezem
C
beide zijn mogelijk
Slide 3 - Quizvraag
Welk deel van het ECG geeft het ontspannen van de kamers weer?
A
P
B
QRS
C
ST
D
T
Slide 4 - Quizvraag
Trekvissen handhaven een osmotische waarde van het inwendige milieu die lager is dan die van zeewater. In zeewater moeten ze waterverlies voorkomen en passieve zoutopname compenseren. Dit doen ze door de in het darmkanaal geabsorbeerde zouten via de kieuwen en nieren uit te scheiden. Een verblijf in zoet water veroorzaakt wateropname en verlies van zouten. Om dit tegen te gaan nemen trekvissen actief zouten op via de kieuwen en produceren ze meer urine. Bij trekvissen ontbreekt de lis van Henle in de niereenheden. Wat kunnen deze vissen hierdoor niet?
A
de pH in het inwendig milieu handhaven door H+ uit te scheiden
B
de pH in het inwendig milieu handhaven door HCO3- te resorberen
C
urine produceren die sterk hyper-toon is ten opzichte van het inwendig milieu
D
urine produceren die sterk hypotoon is ten opzichte van het inwendig milieu
Slide 5 - Quizvraag
Door welke veranderde bloedwaarde(n) wordt de ademprikkel sterker?
A
Afname pO2
B
toename pO2
C
Afname pCO2 en toename O2
D
toename CO2 en afname pO2 en
Slide 6 - Quizvraag
De gaswisseling verbetert na een verblijf van enige weken op grote hoogte: door de invloed van een bepaald hormoon neemt de zuurstofopname geleidelijk toe. 3p Leg uit hoe dit hormoon (noem ook de naam) leidt tot een betere zuurstofopname na een lang verblijf op grote hoogte.
Slide 7 - Open vraag
Bij gezonde personen veroorzaakt een tijdelijk hogere glucosewaarde in het bloed via regulatie van de ADH-afgifte een afname van de hoeveelheid geproduceerde urine.
Neemt de ADH-afgifte door een hogere bloedsuikerspiegel toe of af? Neemt de resorptie van water in de nieren dan toe of af?
A
afgifte neemt af
resorptie neemt toe
B
afgifte neemt af
resorptie neemt af
C
afgifte neemt toe
resorptie neemt af
D
afgifte neemt toe
resorptie neemt toe
Slide 8 - Quizvraag
Een laag zuurstofgehalte in de longblaasjes beïnvloedt de doorbloeding van de longen. In longdelen met een lage pO2 vernauwen de slagadertjes. Hierdoor wordt de bloedstroom verlegd naar zuurstof-rijkere longblaasjes. Als gevolg van veranderde doorbloeding kan longoedeem ontstaan. De situatie verslechtert dan snel. 3p Leg uit hoe vaatvernauwing in bepaalde longslagadertjes kan leiden tot longoedeem, en hoe als gevolg daarvan de zuurstofverzadiging van het bloed in de longen verder verslechtert.
Slide 9 - Open vraag
Als diabetes niet wordt behandeld zal men, ondanks het hoge glucosegehalte in het bloed, gewicht verliezen. 2p Leg uit waardoor een diabetespatient gewicht zal verliezen als hij/zij geen insuline gebruikt.
Slide 10 - Open vraag
Welke twee vormen van cotransport zijn er?
A
Actief transport en antiport
B
Actief en passief transport
C
Symport en passief transport
D
Symport en antiport
Slide 11 - Quizvraag
Er wordt geëxperimenteerd met aardappelschillen, een restproduct van de industriële verwerking van aardappelen tot frites, om een nieuwe vorm van biomassa te vinden. Dit restproduct bevat verschillende typen polysachariden. 1p Noteer de namen van twee typen polysachariden in dit restproduct.
Slide 12 - Open vraag
Waarom is symport handig voor de opname van glucose in de darmen en worden er niet gewoon transportkanaaltjes opengezet?
A
omdat glucose dan altijd de cel uit stroomt
B
omdat glucose dan alleen van hoge naar lage concentratie stroomt
C
omdat glucose dan alleen van lage naar hoge concentratie stroomt
D
omdat glucose niet via transportkanaaltjes getransporteerd kan worden
Slide 13 - Quizvraag
tHieronder staan drie omzettingen in het darmkanaal van een gezond persoon zijn.
Geef van elke omzetting of die wel of niet door enzymen uit alvleessap wordt bewerkstelligd.
WEL
NIET
Glycogeen --> maltose
Dipeptiden --> aminozuren
DNA --> nucleotiden
Slide 14 - Sleepvraag
Het diagram geeft bij een gewerveld dier het verband weer tussen de partiële zuurstofspanning (pO2 ) van het plasma en de hoeveelheid zuurstof die in het bloed gebonden is aan hemoglobine. In een orgaan daalt de pO2 van het bloed van 3 kPa tot 1,5 kPa, terwijl de pH daalt van 7,2 naar 7,1. Hoeveel ml O2 wordt door 100 ml bloed in dit orgaan afgegeven?
A
4
B
5
C
7
D
11
Slide 15 - Quizvraag
Als de pO2 van de longen lager is dan de pO2 van de haarvaten in de longen dan..
A
gaat er zuurstof naar het bloed
B
gaat er geen zuurstof naar het bloed
Slide 16 - Quizvraag
In een onderzoek wordt bij een proefpersoon in rust de hoeveelheid ververste longlucht per uur bepaald. Het onderzoek wordt uitgevoerd op zeeniveau en daarna bij deze persoon nogmaals op 5800 meter. -Stelling 1: Bij een lagere pO2 wordt de gevoeligheid van de chemoreceptoren voor CO2 groter -Stelling 2: Bij een lagere pO2 blijft de invloed van de pCO2 op de hoeveelheid ververste longlucht gelijk
A
Stelling 1 is juist, stelling 2 onjuist
B
stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Er wordt meer O2 afgegeven door het bloed als de volgende situatie in het orgaan geldt:
A
Hoge pO2,, Hoge pCO2, Lage temp
B
Lage pO2, Hoge pCO2, Hoge temp
C
Hoge pO2, Lage pCO2, Hoge osmotische waarde
D
Lage pO2, Lage pCO2, Lage temp
Slide 18 - Quizvraag
Welk bloedvat heeft of welke bloedvaten hebben kleppen?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
Slide 19 - Quizvraag
Je ziet een bloedvat op het plaatje hiernaast. Wat voor bloedvat is het?
A
Ader
B
Haarvat
C
Slagader
D
Dat is niet te zeggen
Slide 20 - Quizvraag
Welke letter voert bloed uit de lever af?
A
Q
B
R
C
S
D
Deze is niet getekend
Slide 21 - Quizvraag
Drie bloedvaten zijn de leverader, de lever slagader en de poortader. Waar is het bloed zuurstofrijk?