crisis/levensloop les 4

Wat zijn opofferingskosten?
A
kosten voor het beste, niet gekozen alternatief
B
kosten voor de rente, die je normaal zou krijgen
C
gemiste opbrengsten die je hebt omdat je een andere keuze maakt
D
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat zijn opofferingskosten?
A
kosten voor het beste, niet gekozen alternatief
B
kosten voor de rente, die je normaal zou krijgen
C
gemiste opbrengsten die je hebt omdat je een andere keuze maakt
D
Goederen die vast verbonden zijn met de aarde, zoals grond, huizen, gebouwen.

Slide 1 - Quizvraag

Je hebt de keuze:
1. Een avondje naar de bioscoop. Dat kost € 25.
2. Een avondje werken. Dat levert € 15 op.
Hoe hoog zijn de opofferingskosten als je naar de bioscoop gaat?
A
€25,-
B
€15,-
C
€40,-
D
€10,-

Slide 2 - Quizvraag

De opofferingskosten van een boek lezen bedragen?
A
90
B
85
C
50
D
5

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Arbeidsdeling
arbeidsdeling tussen mensen ( intern )

arbeidsdeling tussen bedrijven ( extern )

arbeidsdeling tussen landen ( internationaal )

Slide 7 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijd.

Bedrijven willen het liefst een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit. Hoge arbeidsproductiviteit betekent namelijk lagere kostprijs per product. Hierdoor kunnen ze een lagere prijs hanteren en beter concurreren. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 11 - Tekstslide

Transactiekosten
Stel dat je het met de tegenpartij eens kunt worden over een ruilverhouding. Dan kunt je tot een ruil komen, mits de transactiekosten niet hoger zijn dan het voordeel van de ruil.
Transactiekosten zijn alle bijkomende kosten van de ruil. Bijvoorbeeld, de kosten van het zoeken naar iemand met een tegengestelde behoefte, transportkosten, contractkosten.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 15 - Quizvraag

Waardoor zal de arbeidsproductiviteit van een bedrijf niet stijgen?
A
door scholing van werknemers
B
door arbeidsdeling
C
door bedrijf langer open te laten
D
door specialisatie

Slide 16 - Quizvraag

giraal geld is:
A
bankbiljet
B
bankbiljetten en munten
C
wat je op je bankrekening hebt staan
D
plastic geld

Slide 17 - Quizvraag

Arbeidsdeling en specialisatie leiden tot minder ruil.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn transactiekosten?
A
Kosten die gemaakt worden om de budgetlijn te kunnen weergeven
B
Kosten die gemaakt worden voor het maken van een geschikte ruil.
C
Kosten die gemaakt worden bij het verplaatsen van goederen
D
Kosten die gemaakt worden om niet te ruilen.

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 20 - Quizvraag

Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt.
B
je geld in je spaarpot doet.
C
een rekensom maakt.
D
geld wit wast.

Slide 21 - Quizvraag

Welke van onderstaande valt NIET onder transactiekosten?
A
de reistijd om naar de winkel te gaan
B
de prijs van het product
C
de benzinekosten
D
de tijd die je naar informatie hebt gezocht

Slide 22 - Quizvraag