H1 Comparatief voordeel

Ruilen - niet huilen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 4 min

Onderdelen in deze les

Ruilen - niet huilen

Slide 1 - Tekstslide

comparatief voordeel
  • als je ergens relatief beter in bent dan iemand anders
  • als je meer verdient dan je partner dan gaat minst verdienende minder werken
  • je offert de minste inkomsten op

Slide 2 - Tekstslide

Kosten voordelen
2 landen; Nederland en Japan
2 producten produceren; voedsel en computers
voor de productie uitsluitend arbeid nodig is
Nederland heeft 2 mln. arbeidsuren en Japan 1 mln. arbeidsuren beschikbaar voor de productie

Slide 3 - Tekstslide

Schematisch

Slide 4 - Tekstslide

Welk land kan het goedkoopst produceren?
A
Japan
B
Nederland

Slide 5 - Quizvraag

Absoluut voordeel
Heeft een absoluut voordeel.
Ze kunnen het goedkoopst computers en voedsel produceren.

Slide 6 - Tekstslide

Opofferingskosten

Slide 7 - Tekstslide

Wat valt op?

Slide 8 - Open vraag

comparatieve kosten
De opofferingskosten om een computer te produceren zijn in Japan het laagst. De opofferingskosten om voedsel te produceren zijn het Nederland het laagste. De landen doen er verstandig aan om zich in deze producten te specialiseren. Op die manier wordt arbeid het meest efficiënt gebruikt.

Slide 9 - Tekstslide

Ruilen
De opofferingskosten om een computer te produceren zijn in Japan het laagst. 
De opofferingskosten om voedsel te produceren zijn het Nederland het laagste. De landen doen er verstandig aan om zich in deze producten te specialiseren. Op die manier wordt arbeid het meest efficiënt gebruikt.

Slide 10 - Tekstslide

Specialisatie leidt tot meer welvaart

Slide 11 - Tekstslide

Ruilverhouding
Wanneer de landen zich specialiseren, zullen ze natuurlijk computers en voedsel moeten gaan ruilen.
Aangezien in Nederland 1 eenheid voedsel 2 computers waard is
en in Japan 1 eenheid voedsel 4 computers waard is,
zal de ruilverhouding hier ergens tussen zitten. Waarschijnlijk zullen zij 1 eenheid voedsel tegen 3 computers gaan ruilen. Zo hebben beide landen voordeel van het specialiseren.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Roos en Bart hebben een klein ‘bedrijfje’ in het wassen van auto’s en fietsen.
Hoeveel tijd ze voor elke activiteit nodig hebben, staat hieronder. 

Slide 13 - Tekstslide

Stel dat ze beiden 3 auto’s en 6 fietsen wassen.
Benodigde tijd:





Slide 14 - Tekstslide

Stel dat ze beiden 3 auto’s en 6 fietsen wassen.
Benodigde tijd:







Slide 15 - Tekstslide

Vervolgens gaan ze aan arbeidsdeling doen.

Wie doet wat?

Roos is in beide sneller, maar in auto’s is ze ........................
keer zo snel en in fietsen is ze ............................ keer zo snel. 

Ze is dus relatief het snelste in ................................ wassen.

Slide 16 - Tekstslide

Vervolgens gaan ze aan arbeidsdeling doen.
Wie doet wat?

Roos is in beide sneller, maar in auto’s is ze 50 / 40 = 1,25 keer zo snel en in fietsen is ze 30 / 15 = 2 keer zo snel. 

Ze is dus relatief het snelste in fietsen.

Slide 17 - Tekstslide

Nu wordt de benodigde tijd:




Dezelfde productie kan dus door arbeidsdeling sneller worden gedaan. 
De gemiddelde arbeidsproductiviteit is dus ..............................

Slide 18 - Tekstslide

Nu wordt de benodigde tijd:




Dezelfde productie kan dus door arbeidsdeling sneller worden gedaan. De gemiddelde arbeidsproductiviteit is dus gestegen.

Slide 19 - Tekstslide

Je kunt ook via de ruilverhoudingen bepalen wie zich waarin moet specialiseren:



Roos ‘offert’ per auto ............................................. fiets op, terwijl Bart ‘maar’ ............................................ fiets opoffert.
 

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt ook via de ruilverhoudingen bepalen wie zich waarin moet specialiseren:



Roos ‘offert’ per auto 2,67 fiets op (40 / 15), terwijl Bart ‘maar’ (50 / 30) 1,67 fiets opoffert.
 

Slide 21 - Tekstslide

Ruilverhouding in autarkie
De ruilverhouding in autarkie geeft aan wat je moet opofferen van het ene product om het andere product te maken.

Uiteindelijk heeft elk land voordeel van de ruil als de ruilverhouding tussen twee landen tussen de ruilverhoudingen in autarkie liggen.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld

Stel, we hebben een spelprogramma waarbij twee groepen kandidaten op een eiland moeten zie te overleven.

We noemen het ‘Expeditie Robinson’. Ze overleven door kokosnoten en vis te eten. 

 

Slide 23 - Tekstslide

Groep 1 (Eiland Noord) kan in één uur:

4 kokosnoten verzamelen of 1 vis vangen.
Groep 2 (Eiland Zuid) kan meer in één uur

‘produceren’:

5 kokosnoten of 2 vissen.


Eiland Zuid heeft dus een absoluut

voordeel (grotere arbeidsproductiviteit)

in zowel vissen als kokosnoten.

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld (vervolg)
Eiland Noord: productie per uur


Eiland Zuid: productie per uur

Slide 25 - Tekstslide

Eiland Noord gaat zijn 40 uur volledig inzetten voor het verzamelen van kokosnoten en Eiland Zuid gaat zijn 30 uur volledig wijden aan het vangen van vissen.

De productie is dan als volgt:

Slide 26 - Tekstslide

Vergeleken met de uitgangssituatie zijn er nu 5 meer kokosnoten (160 – 155) en 10 meer vissen (60 – 50).

Dus, alhoewel Eiland Zuid een hogere arbeidsproductiviteit in beide goederen had, gaat de totale productie toch omhoog als het zich specialiseert en het andere product door Eiland Noord laat maken. 

Dit is dus het voordeel van specialisatie.

Slide 27 - Tekstslide

Beide eilanden willen natuurlijk zowel vis als kokosnoten eten. Hoe moeten ze nu tot een ruil komen? 

Beide eilanden willen van elke product minstens net zoveel hebben als voorheen:

Slide 28 - Tekstslide

Er zijn nu 10 extra vissen en 5 extra kokosnoten te verdelen. Met onderhandelen moeten ze dit verdelen. 
Stel dat ze afspreken dat ze ieder 5 extra vissen krijgen en Zuid 3 extra kokosnoten en Noord 2 extra kokosnoten krijgt:

Slide 29 - Tekstslide

Noord heeft alle kokosnoten geproduceerd (= 160) en heeft er zelf 82 gehouden en er dus 78 afgestaan. 
Zuid heeft alle vis gevangen en er zelf 35 gehouden en er dus 25 aan Noord gegeven. 
De ruilverhouding is dus 25 vissen tegen 78 kokosnoten; 
dat is 1 : 3,12.

Als de ruilverhouding tussen de ruilverhoudingen in autarkie liggen, hebben beide partijen voordeel van de ruil.

Slide 30 - Tekstslide

Oefenopgave 1: berekenen opofferingskosten
Stel dat de productiekosten voor een liter bier en wijn in Frankrijk en Duitsland als volgt zijn:

  

Slide 31 - Tekstslide

a) Hoe groot zijn de opofferingskosten in Frankrijk voor 1 liter wijn?
b) Hoe groot zijn de opofferingskosten in Duitsland voor 1 liter wijn?
c) Hoe groot zijn de opofferingskosten in Frankrijk voor 1 liter bier?
d) Hoe groot zijn de opofferingskosten in Duitsland voor 1 liter wijn?
e) In welk goed gaat elk land zich specialiseren?


1 liter wijn ‘kost’ 5 / 3 = 1,67 liter bier
1 liter wijn ‘kost’ 4 / 2 = 2 liter bier
1 liter bier ‘kost’ 3 / 5 = 0,6 liter wijn
1 liter bier ‘kost’ 2 / 4 = 0,5 liter wijn
Een liter wijn ‘kost’ minder in Frankrijk, dus Frankrijk gaat wijn produceren. Tegelijkertijd ‘kost’ 1 liter bier in Duitsland minder, dus Duitsland gaat bier maken.

Slide 32 - Tekstslide

Oefenopgave 2: berekenen comparatieve kostenverschillen
Er zijn twee landen, A en B, die beide twee goederen consumeren (X en Y). 
Gegeven is wat het kost om de twee goederen in elk land te maken:

Slide 33 - Tekstslide

a) Bepaal de relatieve kostenverschillen
.

b) In welk product heeft land A een comparatief kostenvoordeel?


Bij land A geldt:
1 X ‘kost’ 20 / 40 = 0,5Y
1Y ‘kost’ 40 / 20 = 2 X
Bij land B geldt:
1X ‘kost’ 30 / 80 = 0,375 Y
1Y ‘kost’ 80 / 30 = 2,67 X
Land A is dus relatief goedkoper in Y (en land B dus relatief goedkoper in X).

Slide 34 - Tekstslide