Quiz Taalschat en spelllling 2M

Quiz 
Taalschat en spelling 
mavo
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Quiz 
Taalschat en spelling 
mavo

Slide 1 - Tekstslide

Hoe kom je achter de betekenis van een onbekend woord?
A
Teruglezen of verder lezen in de tekst
B
Het woord in stukken opdelen
C
A en B zijn allebei goed
D
A en B zijn allebei fout

Slide 2 - Quizvraag

Een zin die een wijsheid
of levensles bevat, is een
A
Uitdrukking
B
Spreekwoord
C
Gezegde
D
Cadeautje

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een gezegde en een uitdrukking?
A
In een gezegde staat geen werkwoord
B
Een gezegde is geen zin maar een zinsdeel
C
A en B zijn goed
D
A en B zijn fout

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent 'schrijnend'?
A
betalend
B
brandend, pijnlijk
C
vangend
D
toegevend

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de functie van voorvoegsels en achtervoegsels?
A
Maken je tekst officiëler
B
Maken een woord leuker
C
Leggen het woord uit
D
Geven een woord een andere betekenis

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm tt: wat komt er bij jij/hij/zij/het achter de stam?
A
-en
B
-d
C
-t
D
niks

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
A
bij een citaat
B
in een opsomming
C
aan het einde van een zin
D
om een woord speciale aandacht te geven

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent 'efficiënt'?
A
doelmatig, met de minste inspanning
B
effectief
C
heel precies
D
bijzonder

Slide 9 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'zij zijn' in de verleden tijd:
A
zij was
B
zij is
C
zij waren
D
allemaal fout

Slide 10 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'de landen hebben' in de verleden tijd:
A
de landen waren
B
de landen heeft
C
de landen hadden
D
de landen heb

Slide 11 - Quizvraag

Hoe schrijf je 'ik meld' in de verleden tijd:
A
ik meldde
B
ik melde
C
ik meldte
D
ik mold

Slide 12 - Quizvraag

Na een dubbele punt volgt een
A
opsomming, bijzin, citaat
B
opsomming, uitleg, citaat
C
opsomming, uitleg, voltooid deelwoord
D
niets

Slide 13 - Quizvraag

'Prevelen' is het tegenovergestelde van
A
mompelen
B
stiekem lachen
C
luid spreken
D
onhandig doen

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent 'educatie'?
A
een heerlijke maaltijd
B
gymles
C
bezieling
D
onderwijs, scholing

Slide 15 - Quizvraag

Woordvorming door een 'afleiding': hoe werkt dat?
A
woorden worden door elkaar gegooid
B
woorden veranderen in de loop van de tijd
C
voorvoegsel of achter-voegsel toegevoegd
D
er zijn losse woorden aan elkaar geplakt

Slide 16 - Quizvraag

Woordvorming door een 'samenstelling': hoe werkt dat?
A
woorden worden door elkaar gegooid
B
woorden veranderen in de loop van de tijd
C
voorvoegsel of achter-voegsel toegevoegd
D
er zijn losse woorden aan elkaar geplakt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een onvoltooid/tegenwoordig deelwoord?
A
verleden tijd
B
de handeling is nog niet af
C
alle antwoorden zijn goed
D
je kunt het 't kofschip x gebruiken

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'fluisteren'?
A
fluisterde
B
fluisteren
C
gefluisterd
D
fluisterend

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'spieden'?
A
spiedend
B
gespied
C
spiedde
D
spieden

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent 'spieden'?
A
onderzoekend kijken
B
snel rennen
C
afkijken
D
bespioneren

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'niesen'?
A
niesend
B
geniest
C
nieste
D
niesen

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vond je dat het ging (heel moeilijk - beetje - tussenin - beetje makkelijk - heel)?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll