- Je geeft feitelijke informatie over de personages
- Je geeft je mening: vind je ze sympathiek of niet en leg uit.
Slide 12 - Tekstslide
Hoe noem je een hoofdpersoon?
A
round character
B
flat character
Slide 13 - Quizvraag
Geef een paar karaktereigenschapen
Slide 14 - Open vraag
Wat kom je te weten over een hoofdpersoon?
A
Is hij/zij een helper of tegenstander?
B
Wat hij/zij denkt, doet en niet doet.
C
Wat hij/zij denkt, doet, voelt, karakter/uiterlijk/rela-ties/ belanrijke kenmerken
D
Wat hij/zij allemaal meemaakt
Slide 15 - Quizvraag
Begrippen
Spanning
Ruimte
Sfeer
Thema en moraal
Slide 16 - Tekstslide
Spanning
Situatie of omgeving
Open plekken
Onverwachte draai
Vermoeden van afloop
Uitstel ontknoping
Informatievoorsprong
Cliffhanger
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Ruimte
1 Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
2 Binnen of buiten
3 Ook het weer, geluiden en geuren
4 Functie: oproepen sfeer
Slide 19 - Tekstslide
Thema en moraal
Thema: in een paar zeggen waar het verhaal over gaat, bijv. eenzaamheid, door het vuur gaan voor je vrienden
Moraal: een wijze les, bijv. oordeel niet te snel over iemand
Slide 20 - Tekstslide
Begrippen: Tijd / perspectief / Begin en einde
Slide 21 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
Vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen
Slide 22 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is
Slide 23 - Tekstslide
Wat hoort allemaal bij tijd (3)
Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage
Slide 24 - Tekstslide
Vertelperspectief
Ik-vertelperspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van de 'ik-figuur'. Er staat letterlijk 'ik'.
Personaal perspectief: je beleeft het verhaal door de ogen van een hij/zij-figuur. Er staat telkens hij of zij.
Alwetende verteller: deze weet alles en geeft commentaar op de gebeurtenissen.
Wisselend perspectief: de personages wisselen elkaar af
Slide 25 - Tekstslide
Verhaaleinde en verhaalbegin
Begin: inleiding / midden in de gebeurtenissen / achteraf verteld (soms proloog: voorwoord)
Einde: gesloten (al je vragen zijn beantwoord) / open (de afloop wordt niet verteld en je hebt niet op alle vragen antwoord gekregen) (soms epiloog: nawoord)
Slide 26 - Tekstslide
OPDRACHT
Lees het verhaal 'Off- piste
Zoek in het verhaal naar informatie over de begrippen die we hiervoor behandeld hebben.
Noteer op een kladblaadje waar je de informatie kunt vinden
Schrijf vervolgens alles op wat je maar kunt vertellen over de begrippen.