Hst 1, paragraaf 1 en 2

Conjunctuurbeweging
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Conjunctuurbeweging

Slide 1 - Tekstslide

Vakantieland

Slide 2 - Woordweb

Leukste moment van de vakantie??

Slide 3 - Open vraag

Baantje? Waar?

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Link

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Nominale en Reële groei
Het BBP van België groeide het afgelopen jaar met € 12 mld. en kwam daarmee uit op een totaal van € 420 mld.
De inflatie bedroeg in dat jaar 1,8%.

1) Bereken nominale groei in procenten
2) Bereken reële groei in procenten


Slide 8 - Tekstslide

Verschil
Nominale groei is de groei van het BBP in euro's gemeten

Reële groei (Nominaal gecorrigeerd voor de inflatie), haalt de prijsstijging uit die nominale groei. Kortom: de groei van de productie/afzet/aantallen

Slide 9 - Tekstslide

Trendmatige groei
Het langetermijngroeipad heet ook wel de trendmatige groei. 

Dit is de gemiddelde reële economische groei (productiegroei) over een langere periode. Bijv. 3% per jaar.

Slide 10 - Tekstslide

Recessie / depressie
Als de economie 2 kwartalen op rij krimpt (De productie daalt 2 kwartalen op rij ten opzichte van vorig jaar), dan is er sprake van een economische recessie

3 kwartalen op rij: economische depressie 

Slide 11 - Tekstslide

Conjunctuur indicatoren
Indicatoren die iets zeggen over de groei van de economie (PRODUCTIE / BBP):
- Consumptie
- Productie
- Werkloosheid
- Consumentenvertrouwen/producentenvertrouwen
- Faillisementen
- ....

Slide 12 - Tekstslide

Voorlopende conjunctuurindicatoren
Indicatoren die voorspellend zijn voor de groei van de toekomstige economie:

Aantal nieuwbouwprojecten
Aantal bouwvergunningen
Toename productie containerschepen


Slide 13 - Tekstslide

Achterlopende conjunctuurindicatoren
Indicatoren die achteraf groeit of daalt nadat het BBP is gestegen:

- Werkloosheid (loopt op als bbp daalt)
- Faillissementen (Komt pas na krimp bbp)
- consumentenvertrouwen (Als inkomen/bbp daalt, daalt het vertrouwen)


Slide 14 - Tekstslide

Prijsrigiditeit
In het verleden hebben we gezien dat de prijzen veranderen als gevolg van veranderingen in vraag en aanbod. 

Op korte termijn is er echter vaak sprake van prijsrigiditeit, d.w.z. dat op korte termijn de prijzen niet sterk veranderen.

Slide 15 - Tekstslide

Hiervoor is een aantal redenen te geven:
  • Veel bedrijven zijn prijszetters. Volkomen concurrentie (waar prijzen zich direct aanpassen a.g.v. vraag en aanbod) komt in de praktijk niet veel voor. 
  • Bedrijven hebben contractuele verplichtingen, waardoor prijzen niet van het ene op het andere moment gewijzigd kunnen worden. 
  • Het feit dat het geld kost om prijzen te veranderen. Denk aan nieuwe prijskaartjes & folders en kassa-instellingen. 
  • Lonen staan vast door CAO, loonstarheid. Loon is een onderdeel van de prijzen

Slide 16 - Tekstslide

  • Geldillusie. Mensen denken in nominale prijzen i.p.v. reële. Bedrijven zijn daarom huiverig om de prijzen te verhogen, omdat ze bang zijn dat hen dit te veel klanten kost.

Voorbeeld geldilussie  
Een Nederlander, een Belg en een Duitser hebben ieder een huis gekocht voor € 150.000. Tien jaar later verkochten zij het weer. 

Stel dat het volgende geldt:


Slide 17 - Tekstslide

- In Nederland heerste deflatie van 25% en de Nederlander verkocht het huis voor € 115.500; dat is 23% minder dan hij ervoor betaalde.
- In België was er geen inflatie of deflatie. De Belg verkocht zijn huis voor € 148.500. Dat is 1% minder dan de aankoopprijs.
- In Duitsland bedroeg de inflatie 25% en de Duitser verkocht zijn huis voor € 184.500. Dat is 23% meer dan wat hij er voor had betaald.
1 seconde nadenken: Wie heeft het beste gehandeld op de huizenmarkt?

Slide 18 - Tekstslide

Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen denken dat de Duitser het beste heeft gehandeld, gevolgd door de Belg en dat de Nederlander er het slechts van af komt. 

In nominale bedragen klopt dat, maar reëel gezien is het net andersom en heeft de Nederlander het best gehandeld.

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten
Hoofdstuk 1
Paragraaf 1: Vraag 2,4,6,7, 12 en 14
Paragraaf 2: 2,3,4 en 5

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video