H4 & V4: Alinea's en verbanden

Alinea's & verbanden
Communicatie paragraaf 6
p.64
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Alinea's & verbanden
Communicatie paragraaf 6
p.64

Slide 1 - Tekstslide

Alinea's
Microstructuur van de tekst: het zijn de kleinste eenheden van de tekst: groter dan één zin en kleiner dan een paragraaf of hoofdstuk.



Slide 2 - Tekstslide

Alinea's
Waar wordt naar gekeken of er een nieuwe alinea moet beginnen?
- Inhoud (samenhangende zinnen met één deelonderwerp)
- Lengte (ongeveer 10 regels tekst)


Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst zijn woorden, zinnen en alinea's met elkaar verbonden.
Zo'n samenhang noem je een tekstverband.
Elk verband ontstaat door woorden, zinnen of alinea's aan elkaar te plakken met signaalwoorden.
Elk tekstverband heeft zijn eigen signaalwoorden
(zie p.65 van het HB)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
A
Woorden die extra informatie geven
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die verbanden tussen zinnen/alinea's leggen.

Slide 5 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstelling?
A
integendeel
B
echter
C
immers
D
maar

Slide 6 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 11 - Quizvraag

Wel soort tekstverband zie je hier?
Je mag mee op reis, mits je je tas hebt gepakt.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
reden, oorzaak, gevolg

Slide 12 - Quizvraag

Welk tekstverband zie je in deze zin? "Ik ga naar bed, dus jij kunt televisie kijken."
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Vergelijking
D
Tijd

Slide 13 - Quizvraag


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijd
D
Conclusie

Slide 14 - Quizvraag


Ik haat huiswerk maken,
maar deze opdracht was wel leuk.
A
reden, oorzaak, gevolg
B
toegeving
C
voorwaarde
D
doel, middel

Slide 15 - Quizvraag


Ik kan me niet goed concentreren,
omdat ik naast deze kinderen zit.
A
conclusie
B
samenvatting
C
voorwaarde
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 16 - Quizvraag

Je geeft op je profiel aan welke films je goed vindt, naar welke muziek je luistert en welke merken je draagt en daar ontleen je waarde aan. Brouwer: “Die waarde is echter van korte duur.

Welk tekstverbanden vind je in deze zin?
A
reden, oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
tijd
D
opsomming

Slide 17 - Quizvraag

Het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 18 - Quizvraag

" Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden."
Wat is het tekstverband?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband 'tijd'?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 20 - Quizvraag


“Ze staat daardoor niet altijd even dicht bij de aarde.” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
tijd
B
tegenstelling
C
conclusie
D
reden, oorzaak, gevolg

Slide 21 - Quizvraag


Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijd
D
omschrijving

Slide 22 - Quizvraag


Zoek het tekstverband:
Hij heeft geen zin, dus hij gaat niet mee.
A
reden, oorzaak, gevolg
B
conclusie
C
inperking
D
samenvatting

Slide 23 - Quizvraag

Wat is 'al met al' voor tekstverband?
A
doel,middel
B
voorwaarde
C
toegeving
D
samenvatting

Slide 24 - Quizvraag



Om een broodje te kopen, moet ik hard werken.
A
reden, oorzaak, gevolg
B
voorwaarde
C
vergelijking
D
doel, middel

Slide 25 - Quizvraag



Ik ga pas gamen als ik mijn huiswerk af heb.
A
reden, oorzaak, gevolg
B
voorwaarde
C
vergelijking
D
doel, middel

Slide 26 - Quizvraag


Ik ben bezig met mijn project,
want ik wil dat af hebben.
A
reden, oorzaak, gevolg
B
voorwaarde
C
vergelijking
D
doel, middel

Slide 27 - Quizvraag

H4: alinea's & verbanden
Maken:
opdracht 1 t/m 3
opdracht 7 t/m 13

Slide 28 - Tekstslide

V4: alinea's & verbanden
Maken:
opdracht 1, 4 t/m 6
opdracht 10 t/m 16

Slide 29 - Tekstslide