Met dit abonnement heb je een onbeperkt aantal MB's om te internetten, maar je kunt maar 30 minuten bellen.
Je kunt met deze telefoon mooie foto's maken. Hij heeft echter maar weinig opslagruimte.
Deze signaalwoorden geven een tegenstellingaan.
Slide 3 - Tekstslide
Tekstverbanden & Signaalwoorden
Samenhang van een tekst heet tekstverband
Signaalwoorden geven aan op welke manier de woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen. Door te letten op de tekstverbanden begrijp je de tekst beter
Slide 4 - Tekstslide
Samenhang in teksten - signaalwoorden
Een filmpje over het verband tegenstelling.
Slide 5 - Tekstslide
Maak opdracht 2 en 3 online
Blz: 69
timer
20:00
Slide 6 - Tekstslide
Wat weet je nog?
Onderwerp en deelonderwerp
> Hoe vind je het?
Hoofdzaken en bijzaken
> Wat is het?
> Hoe herken je het?
Slide 7 - Tekstslide
Onderwerp en deelonderwerp
Onderwerp = waar de tekst over gaat
Deelonderwerp = waar een deel van de tekst (één of meer alinea's) over gaat.
Slide 8 - Tekstslide
DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten (onderdelen) van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
Slide 9 - Tekstslide
Uitleg
Hoofdgedachte: in een zin zeggen waar de tekst over gaat. Vaak te vinden in de inleiding of het slot.
Hoofdzaken: waar het om draait.
Bijzaken: extra informatie bij hoofdzaken zoals voorbeelden.
Kernzinnen: de belangrijkste zin in een alinea
Slide 10 - Tekstslide
Hoofd- en bijzaken
Waar kun je hoofdzaken vinden?
1. In de titel en de tussenkopjes.
2. In de belangrijkste zinnen van een alinea. Deze staan vaak vooraan of achteraan in een alinea.
Kijk eens naar de volgende video.
Slide 11 - Tekstslide
Tekstdoelen
De schrijver van een tekst heeft altijd een doel. Dit noemen we het tekstdoel.
Het tekstdoel geeft aan wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
Slide 12 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd
Slide 13 - Tekstslide
Werkwoorden in de verleden tijd (vt).
Sterke werkwoorden: werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen. Ik sliep vannacht erg fijn.
Zwakke werkwoorden: werkwoorden die in de verledentijd niet van klank veranderen. Ik snurkte vannacht erg hard.