3 mavo zinsdelen

HERHALING GRAMMATICA

In de volgende slides wordt

de theorie over zinsdelen herhaald.







1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

HERHALING GRAMMATICA

In de volgende slides wordt

de theorie over zinsdelen herhaald.







Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe kan je ook alweer de persoonsvorm vinden?
A
Hoe
B
kan
C
persoonsvorm
D
vinden

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de kaartjes naar de juiste plek.
Welk zinsdeel hoort bij welke functie?
zinsdeel met verteller of gever
zinsdeel met boodschap of cadeau
zinsdeel met ontvanger of luisteraar
Dit zinsdeel heeft een andere functie.
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
persoonsvorm
onderwerp

Slide 8 - Sleepvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.

Slide 12 - Open vraag

Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Slide 13 - Sleepvraag

Lees de zin hieronder. 
De zin is al voor je verdeeld in zinsdelen.  
Sleep de namen van de zinsdelen naar het juiste zinsdeel. Let op! Er blijven namen van zinsdelen over. 


Aan de boom | hangt | een enorme baviaan.
bwb 
ow
lv
wg
mv

Slide 14 - Sleepvraag

Slide 15 - Tekstslide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen [zet een slash / tussen de zinsdelen] en benoem de persoonsvorm (pv = ...) en het onderwerp (ow = ...).

Clara is trots op haar prestatie.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 21 - Open vraag

Wat is lijdend voorwerp?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 25 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Met zijn zakmes sneed hij het brood.

Slide 30 - Open vraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Hij is op de fiets gekomen.

Slide 31 - Open vraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik zou in Egypte willen wonen.

Slide 32 - Open vraag