Taalverzorging PowerPoints

Herhaling p1 & p2
Paragraaf 1 - Taalacademie
  • Spelling is een afspraak om elkaar te begrijpen.
  • Officiële spelling staat in het Groene Boekje.
Spelling = afspraak, niet vanzelfsprekend

Paragraaf 2 - Spellingscontrole
  • Word helpt, maar ziet niet alles.
  • Fouten bij werkwoorden, samenstellingen en zinnen (context ontbreekt)
Spellingscontrole is handig, maar jij blijft verantwoordelijk
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Herhaling p1 & p2
Paragraaf 1 - Taalacademie
  • Spelling is een afspraak om elkaar te begrijpen.
  • Officiële spelling staat in het Groene Boekje.
Spelling = afspraak, niet vanzelfsprekend

Paragraaf 2 - Spellingscontrole
  • Word helpt, maar ziet niet alles.
  • Fouten bij werkwoorden, samenstellingen en zinnen (context ontbreekt)
Spellingscontrole is handig, maar jij blijft verantwoordelijk

Slide 1 - Tekstslide

Stijlfiguren & beeldspraak
Het doel van:

Beeldspraak
  • Iets duidelijker of levendiger verbeelden, zodat de lezer beter begrijpt of voelt wat je bedoelt
Stijlfiguren
  • Meer nadruk leggen op wat je wilt zeggen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn stijlfiguren?
Het zijn middelen om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker uit te drukken.

Tussen
twee 
banen 
zitten
Betekenis: werkloos zijn

Stijlfiguur:
Eufemisme

Slide 4 - Tekstslide

Waarom zou je stijlfiguren gebruiken?
Stijlfiguren gebruik je om indruk te maken op een luisteraar of lezer.

Het maakt een tekst levendiger.

Slide 5 - Tekstslide

HERHALINGEN EN OPSOMMINGEN

Slide 6 - Tekstslide

Repetitio (herhaling)
  • Repetitio is een opsomming waarbij een woord of delen van woorden steeds herhaald worden

  • Voorbeelden van repetitio zijn: Drommels, drommels en nog eens drommels. Uur na uur na uur zaten we bij meneer Möring in het lokaal.

Slide 7 - Tekstslide

Anafoor (herhaling)
Herhaling van hetzelfde woord of dezelfde woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen.
Voorbeelden:
  • Alles om hem heen veranderde. Alles leek beter te worden. Alles behalve hij.
  • Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets.

Slide 8 - Tekstslide

Tricolon (opsomming)
tricolon (drieslag):
opsommingen in drieën, bestaande uit drie delen. 


Heerlijk, helder, Heineken

Ik wil weg, ik wil naar huis, ik wil naar bed

Ik haat jou echt met je walgelijke gedrag, je nare stem en je irritante kop.





Slide 9 - Tekstslide

Climax (opsomming)
climax: 
steeds sterker wordende serie

Het was een domper, een teleurstelling, een ramp.






Slide 10 - Tekstslide

Anticlimax (opsomming)
anticlimax:
In een serie (reeks) valt de laatste stap tegen

Hij heeft hij een groot huis, een dik horloge, een dure auto en… een lege bankrekening.





Slide 11 - Tekstslide

OVERDRIJVINGEN EN NUANCERINGEN

Slide 12 - Tekstslide

Hyperbool (overdrijving)
Een hyperbolische uitspraak is een extreme overdrijving. 
"Snap je het nu nog niet? Ik heb het je al duizend keer uitgelegd!"

Slide 13 - Tekstslide

 Eufemisme (nuancering)
d

Slide 14 - Tekstslide

Understatement (nuancering)
Understatement:   iets afzwakken

Voorbeeld:
  • Ronaldo kan een aardig balletje trappen.
  • Die grote villa kostte een paar centen.

Slide 15 - Tekstslide

Eufemisme en understatement
Een eufemisme verzacht om iets minder pijnlijk te laten klinken.
Een understatement maakt iets opzettelijk kleiner/zwakker.

Eufemisme: Hij is heengegaan (ipv overleden) -> verzachtend
Understatement: Het was niet makkelijk (ipv extreem moeilijk) -> bewust afgezwakt

Eufemisme laat iets minder hard klinken, terwijl een understatement vaak lichte, soms humoristische nuancering is.

Slide 16 - Tekstslide

TEGENSTELLINGEN EN ONTKENNINGEN

Slide 17 - Tekstslide

Antithese (tegenstelling)
Bij een antithese zet je tegengestelde woorden tegenover elkaar zodat ze meer opvallen.

- In een politieserie heb je altijd de goedaardige agent en zijn strenge collega.

Slide 18 - Tekstslide

Paradox (tegenstelling)
Soms lijkt iets een tegenstelling, maar is dat bij nader inzien toch niet zo.

Slide 19 - Tekstslide

Paradox (tegenstelling)
Soms lijkt iets een tegenstelling, maar is dat bij nader inzien toch niet zo.

Slide 20 - Tekstslide

Litotes (ontkenning)
Het ontkennen van het tegenovergestelde (van wat je bedoelt).

Voorbeeld:
Hij woont daar niet onaardig.

Dat is geen slecht idee!

Slide 21 - Tekstslide

Retorische vraag
Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Je kan het antwoord zelf namelijk al invullen 

Zijn we niet allemaal mensen van vlees en bloed?

Denk je dat je het beter weet?

Slide 22 - Tekstslide

Chiasme
Een chiasme is een kruisstelling: als je de woorden van een chiasme onder elkaar plaatst, zie je een kruis.

Zo herhaal je op een speciale manier een begrip (ABBA).

          Dames en heren.

     Jongens en meisjes.

Slide 23 - Tekstslide

SPOT

Slide 24 - Tekstslide

Ironie (milde spot)
Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt: 
'Ideaal strandweertje!'

Slide 25 - Tekstslide

Sarcasme (bijtende spot)
Bij sarcasme is de spot sterker, bijtender dan bij ironie. Iemand wil de ander kwetsen.

‘Goh, je meent het’, als je de ander niet serieus neemt.

Slide 26 - Tekstslide

Cynisme (verbitterde spot)
Bij cynisme is er meer sprake van een houding van wantrouwen tegenover andermans bedoelingen. De geloof in goede bedoelingen is er niet meer.


Bijvoorbeeld:
‘Dacht je echt, dat hij wel iets kan?’

Slide 27 - Tekstslide

f



Herken jij een stijlfiguur?

Slide 28 - Tekstslide

f


Eufemisme: "herverdeling van middelen" = bezuinigingen

Slide 29 - Tekstslide

Beeldspraak
Twee soorten:

Metaforen 
Maken van een vergelijking (+ homerische vergelijking)

Metonymia
Niet letterlijk benoemen, maar alternatieven gebruiken

Slide 30 - Tekstslide

Uitleg Metafoor
Een type vergelijking

Belangrijk bij een metafoor:
Beeld (b)
Werkelijkheid (w), soms benoemd als object (o) 
Verbindingswoord (v)

Slide 31 - Tekstslide

Uitleg Metafoor
Belangrijk bij een metafoor:
Beeld (b)
Werkelijkheid (w), soms benoemd als object (o) 
Verbindingswoord (v)

Jouw buurman is een beer van een vent!
Jouw buurman (w); is (v); beer van een vent (b)

Slide 32 - Tekstslide

 4 Metaforen
Vergelijking met een verbindingswoord:
(van, alsof, koppelwerkwoord, als)

Hij is een boom van een kerel.

Slide 33 - Tekstslide

Metafoor
Zuivere metafoor:
Met beeld (b), zonder werkelijkheid (w)

Niemand durft te vechten tegen zo'n kast.

Slide 34 - Tekstslide

Metafoor
Personificatie:
Menselijke eigenschap geven aan een 'ding'

De aarde smacht naar regen.



Slide 35 - Tekstslide

Metafoor
Synesthesie:
2 soorten zintuiglijke waarnemingen (horen, zien, voelen, etc.) worden vergeleken

Een zure geur

Zure (smaken)      -      geur (ruiken)

Slide 36 - Tekstslide

Metafoor
Vergelijking met verbindingswoord
Ze is een schat (b) van een meid (w)
Zuivere metafoor
Zijn opmerking kwam uit de lucht vallen (b)
Personificatie
De muis aait de muismat
Synesthesie
Schreeuwende kleuren
        horen        -     zien

Slide 37 - Tekstslide

Homerische vergelijking
Bijzonder ver uitgewerkte vergelijking 
“Zoals in de bergen een havik, vlugger vliegt dan al wat er vliegt, op een schichtige duif komt gestreken — deze wiekt zijdelings weg, maar de havik, telkens weer stotend, schiet en schiet op haar af met snerpende kreten: zijn vraatzucht spoort hem tot grijpen — zo snelde toen ook Achilles naar voren, vol van begeerte.”

Slide 38 - Tekstslide

Metoniem (Metonymia)
De schrijver benoemt iets niet letterlijk, maar gebruikt een woord dat ermee te maken heeft.

"De Kuip schreeuwde na de val van de speler."
'De Kuip' = De supporters in De Kuip.

Slide 39 - Tekstslide

Metafoor en metoniem
Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst. Er wordt een beeld geschetst.

Metoniem: geen vergelijking maar detail, eigenschap of kenmerk 


Slide 40 - Tekstslide

Metoniem

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 41 - Tekstslide

Spreekwoorden
Vaste uitdrukking

Bevat een algemene waarheid of wijsheid

Advies geven, situaties beschrijven of gedrag aanmoedigen

Voorbeeld: "De appel valt niet ver van de boom."

Slide 42 - Tekstslide

Zegswijzen
Figuurlijk taalgebruik zonder wijsheid of raad. Gebruikt om een punt verduidelijken of een situatie beschrijven.

Vrije vorm. Kan worden veranderd in een zin.

Voorbeeld: "Met de deur in huis vallen."
Of: "Hij valt vaker met de deur in huis."

Slide 43 - Tekstslide

Gezegden
Variant op de zegswijze

Vaste vorm (kan in een zin worden toegevoegd)
Bevat géén werkwoord

Gezegde = zo lelijk als de nacht
Voorbeeld: "De baby is zo lelijk als de nacht."

Slide 44 - Tekstslide

Spreekwoord: Korte en vaste (onveranderbaar) uitspraak. Drukt een bepaalde wijsheid uit in een hele zin. Samenvatting van een situatie met een raad of advies. 
Voor de wind is het gunstig zeilen. 

Zegswijze: Vrije vorm die kan worden opgenomen in een zin. Situatie wordt beeldend beschreven, zonder wijsheid, raad of advies. 
Een koekje van eigen deeg geven

Gezegde: Vaste vorm, zonder werkwoord. Zinstoevoeging. 
Met hart en ziel

Slide 45 - Tekstslide