V5B Literatuur les 14 t/m 16

Leerdoel
Je kunt metaforisch taalgebruik in een verhaal herkennen en interpreteren.
Je kunt verhaaltechnieken en hun effect herkennen.
Je kunt de (historische) context van een verhaal herkennen.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Je kunt metaforisch taalgebruik in een verhaal herkennen en interpreteren.
Je kunt verhaaltechnieken en hun effect herkennen.
Je kunt de (historische) context van een verhaal herkennen.

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak - metafora
Metafora:
- vergelijking met een verbindingswoord
- zuivere metafoor
- personificatie
- synesthesia

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak - Homerische vergelijking

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak - metonymia
- pars pro toto - deel = geheel
- totum pro parte - geheel = deel
- abstractum pro concreto - het begrip = personen/concrete zaken
- concretum pro abstractum - het concrete = het abstracte
- eponiem - de maken = het gemaakte
- metalepsis - oorzaak = gevolg
- voorwerp in plaats van inhoud
- stof in plaats van voorwerp
- enkelvoud in plaats van meervoud

Slide 4 - Tekstslide

Stijlfiguren - herhalingen en opsommingen
- repetitio = herhaling
- anafoor = herhaling aan het begin van de zin
- parallellie = herhaling van zinsbouw
- tricolon = opsomming in drieën
- climax = serie tekstelementen waarvan de inhoud sterker wordt
- anticlimax = in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller'

Slide 5 - Tekstslide

Stijlfiguren - tegenstellingen en ontkenningen
- antithese = samenvoeging van tegengestelde woorden
- paradox = schijnbare tegenstelling
- litotes = ontkennen van het tegenovergestelde
- retorische vraag = een vraag waarop geen antwoord hoeft te volgen
- chiasme = in tegengestelde volgorde plaatsen van overeenkomstige elementen in twee zinnen of zinsdelen (Eén voor allen en allen voor één).

Slide 6 - Tekstslide

Stijlfiguren - overdrijvingen en nuanceringen
- eufemisme = verzachtende uitdrukking
- hyperbool = sterke overdrijving
- understatement (parabool) = afgezwakte uitdrukking

Slide 7 - Tekstslide

Stijlfiguren - spot
- ironie = milde spot: het tegengestelde van wat je bedoelt
- sarcasme = bijtende spot: bedoeld om te kwetsen
- cynisme = verbitterde spot: niet meer geloven in goede bedoelingen
- parodie = het nabootsen van een bekend persoon of kunstwerk op spottende wijze

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Het personage: wat weet je hierover?

Slide 14 - Open vraag