3h - signaalwoorden herhaling

We starten met 10 minuten stillezen
timer
10:00
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

We starten met 10 minuten stillezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze les ga je...
...welke verbanden bij de signaalwoorden horen 
...hoe je de delen van een verband moet noteren

Let op: dit is herhaling!

Slide 2 - Tekstslide

Signaalwoorden en verbanden
De sportdag was goed georganiseerd. Zo werd er genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.

1. Wat is het signaalwoord?
Zo
2. Welk verband hoort daarbij?
Uitspraak-voorbeeld
3. Noteer de delen van het verband.
Uitspraak = De sportdag was goed georganiseerd
Voorbeeld = Er werd genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden Blok 5 
  • middel-doel
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om...te
  • oorzaak-gevolg
daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
  • uitspraak-vergelijking
zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
  • uitspraak-reden
daarom, want, omdat, namelijk

Slide 5 - Tekstslide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
middel-doel
oorzaak-gevolg
uitspraak-vergelijking
uitspraak-reden
waarmee
hetzelfde
doordat
zoals
om ... te
daarom
want
omdat

Slide 6 - Sleepvraag

4. Het brood bij de bakker was op. ... moest mijn moeder brood halen bij de supermarkt.
1. Harm gebruikt een mes .... het brood ... snijden.
2. Eva heeft een voldoende voor Engels. ... geldt voor haar beste vriendin.
3. Hij wordt gebracht met de auto, .... het regent heel hard.
om ... te
want
daardoor
hetzelfde

Slide 7 - Sleepvraag

Maak nu de vragen op de volgende slides

Deze vragen komen uit Blok 3 Lezen van Op Niveau
Opdracht 7, blz. 144

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke manier(en) gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden
A
anekdote
B
een of meerdere vragen stellen
C
de aanleiding voor het schrijven noemen
D
het onderwerp aankondigen

Slide 11 - Quizvraag

Citeer de kernzin van alinea 2.

Slide 12 - Open vraag

In alinea 3 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-voorbeeld.
Wat is het signaalwoord?

Slide 13 - Open vraag

Op welke plaats(en) staat in alinea 4 de kernzin?
A
Bijna in het midden, de derde zin is de kernzin.
B
De eerste zin
C
Er is geen kernzin
D
De laatste zin

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 3?

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 5?

Slide 16 - Open vraag

Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
conclusie
B
samenvatting
C
advies
D
geen van bovenstaande

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? (Let op de hoofdzaken!)

Slide 18 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
opiniëren
B
amuseren
C
activeren
D
informeren

Slide 19 - Quizvraag

Ben je klaar met de opdrachten?

Maak 1.5 > B 

KLAAR? 
Kijk je antwoorden heel goed na. Wat doe je fout? Hoe kun je dit verbeteren? 

Slide 20 - Tekstslide