In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 1 - Quizvraag
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 3 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling
Slide 4 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de
Slide 5 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme
Slide 6 - Quizvraag
Lidwoorden
de kleine woorden voor een zelfstandig naamwoord: de, het, een
Slide 7 - Tekstslide
zelfstandig naamwoord
woord dat je in één keer snapt, het kan op zichzelf staan je kan er een lidwoord voorzetten.
Slide 8 - Tekstslide
Werkwoorden
Doewoord, deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat. Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten. bekendste vorm: persoonsvorm.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het werkwoord in deze zin: "De juf kijkt mijn toets na."
Slide 10 - Open vraag
Welke hele werkwoorden vind je in deze zin: "Ik eet altijd mijn ontbijt op, voordat ik naar school fiets."