ww-spelling par. 27 1HV

ww-spelling par. 27 1HV
Aan het einde van deze les:
- Weet je wat de persoonsvorm is en hoe je die kunt herkennen
- Weet je de spellingsregels van de PV tegenwoordige tijd
- Weet je wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
- Weet je de spellingsregels van de PV verleden tijd
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

ww-spelling par. 27 1HV
Aan het einde van deze les:
- Weet je wat de persoonsvorm is en hoe je die kunt herkennen
- Weet je de spellingsregels van de PV tegenwoordige tijd
- Weet je wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
- Weet je de spellingsregels van de PV verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg 
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat hoort bij het onderwerp van de zin.

  • De persoonsvorm verandert als het onderwerp verandert

Bijvoorbeeld:
Het hondje blaft vrolijk 
De hondjes blaffen vrolijk 

Slide 2 - Tekstslide

Manieren om PV te herkennen
1. Maak meervoud of enkelvoud van het onderwerp (de pv verandert mee, andere werkwoorden niet)

De leerlingen hebben een rondje gelopen.
De leerling heeft een rondje gelopen. 

2. Maak de zin vragend 

3. Verander de zin van tijd 

Slide 3 - Tekstslide

Manieren om PV te herkennen
2. Maak de zin vragend

Zij luistert muziek als ze huiswerk maakt.
Luistert zij muziek als ze huiswerk maakt?

Slide 4 - Tekstslide

Manieren om PV te herkennen
3. Verander de zin van tijd 
Ik kijk nooit tv.
Ik keek nooit tv.

Dit noem je met een moeilijk woord congrueren

De persoonsvorm past zich aan het onderwerp aan. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Morgen moet Sjoerd een presentatie geven
A
Sjoerd
B
Moet
C
Geven
D
Morgen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de PV?
De man die daar loopt ziet er een beetje gek uit.
A
De man
B
loopt
C
ziet
D
gek

Slide 7 - Quizvraag

PV tegenwoordige tijd 
Stap 1: Wat is de stam? 
--> hele werkwoord - en           (werken - werk

Stap 2:
Ik                           = stam           (ik werk)
Jij, hij, zij, het   = stam + t     (hij werkt) 
Wij, jullie, zij     = hele ww     (wij werken) 

Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering!!!
Je/Jij staat achter het werkwoord:

Werk je aan de presentatie? 

Maar pas op!!
Werkt je broer aan de presentatie?

Slide 9 - Tekstslide

Bespreken 


Opdracht 1 en 2 op blz. 110 spreken we samen na

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterke werkwoorden veranderen van klank in verleden tijd 

Roepen - riepen, vergeten - vergaten, kijken - keken 

Zwakke werkwoorden veranderen niet en schrijf je met stam + te(n) of de (n)

Snoep - snoepte, wed - wedde, stop - stopte 

Slide 11 - Tekstslide

Spellingsregels zwakke werkwoorden
Stam + te --> enkelvoud  of  stam + ten  (meervoud) 
Ik stopte / wij stopten

Of

Stam + de --> enkelvoud of stam + den  (meervoud)
Hij speelde / jullie speelden 

Slide 12 - Tekstslide

+te of +de ???
Als je het niet zeker weet kun je gebruik van:

't sexy fokschaapj

Zit de laatste letter van de stam in 't sexy fokschaapje?
Ja = te(n)
Nee = De(n)

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Steunen = hele ww
Steun = stam  (-en)

Zit de n in 't sexyfokschaapje? 

Nee!!
Dus: Zij steunde / wij steunden 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Haten = hele ww
haat = stam (-en)

Zit de t in 't sexyfokschaapje?

JA!!!
Dus: Hij haatte / wij haatten    (dubbel t want stam eindigt met t) 

Slide 15 - Tekstslide

Zet in verleden tijd:
Hij luistert goed
A
Hij luisterde
B
Hij luisterte
C
Hij luisterden

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd:
Oma begroet haar kleinkind
A
Oma begroedt
B
Oma begroete
C
Oma begroeten
D
Om begroette

Slide 17 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd:
Zij danst de hele dag
A
Zij danste
B
Zij dansde
C
Zij dansden
D
Zij danste

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag!
Paragraaf 27 afmaken --> opdracht 1 t/m 4 en 6 t/m 8

Paragraaf 28 --> 1 t/m 4 en 6, 7   

Slide 19 - Tekstslide