- Theorie s.o. doornemen en inplannen in de agenda
- Testje
- Oefenen voor de s.o.
Leerdoelen:
- Ik kan hoofdletters, punten uitroeptekens en vraagtekens in zinnen correct toepassen
- Ik kan de werkwoorden en de pv in de zin vinden
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1C!
Vandaag...
- Theorie s.o. doornemen en inplannen in de agenda
- Testje
- Oefenen voor de s.o.
Leerdoelen:
- Ik kan hoofdletters, punten uitroeptekens en vraagtekens in zinnen correct toepassen
- Ik kan de werkwoorden en de pv in de zin vinden
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdletters en leestekens
Slide 2 - Tekstslide
Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
Om de tekst beter leesbaar te maken.
B
Om de tekst belangrijker te laten lijken.
C
Om de les plechtiger te laten lijken.
Slide 3 - Quizvraag
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
Slide 4 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.
Slide 5 - Quizvraag
Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
5 kinderen gaan naar huis
B
5 kinderen gaan naar Huis.
C
5 Kinderen gaan naar huis.
D
5 kinderen gaan naar huis.
Slide 7 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Dat heb je echt geweldig gedaan!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Meneer van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.
Slide 11 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Hij fietst altijd heel snel maar, vandaag is hij moe.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Waar moet de komma?
Toen wij die boterham aten zaten de meeuwen op ons te loeren.
A
Na 'toen'
B
Na 'aten'
C
Na 'zaten'
D
Na 'meeuwen'
Slide 13 - Quizvraag
Laatste letter -d of -t?
Slide 14 - Tekstslide
Moet dit woord met een t of een d? brandwond/brandwont
A
Brandwond
B
Brandwont
Slide 15 - Quizvraag
Moet dit woord met een t of een d? asfalt/asfald
A
asfalt
B
asfald
Slide 16 - Quizvraag
Moet dit woord met een t of een d? gewelt/geweld
A
gewelt
B
geweld
Slide 17 - Quizvraag
Werkwoord en persoonsvorm
Slide 18 - Tekstslide
Startopdracht
- Lees het gedicht hiernaast
- Welke betekenissen heeft het woord 'heppie' in het gedicht?
(antwoord geven op de volgende pagina!)
Slide 19 - Tekstslide
Welke betekenissen heeft 'heppie'?
Slide 20 - Woordweb
Waarom zijn werkwoorden de belangrijkste onderdelen van een zin?
Slide 21 - Open vraag
Wat is het werkwoord in de volgende zin? Moniek zingt de sterren van de hemel.
Slide 22 - Open vraag
Noteer de hele werkwoordsvorm van het werkwoord in de zin. Rosan rende de halve marathon in een recordtijd.
Slide 23 - Open vraag
Noteer de hele werkwoordsvorm van het werkwoord in de zin. Wie geeft bij jullie thuis de planten om de dag water?
Slide 24 - Open vraag
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar? I. Als je de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
A
Alleen zin I is juist
B
Alleen zin II is juist
C
Beide zinnen zijn juist
D
Beide zinnen zijn onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 26 - Quizvraag
Benoem de persoonsvorm van deze zin: Wanneer is de laatste les van dit schooljaar?
Slide 27 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm: Vandaag moet ik naar de tandarts.
Slide 28 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 29 - Quizvraag
Maak een zin waarin 'fietsen' een werkwoord is en een zin waarin 'fietsen' geen werkwoord is.
Slide 30 - Open vraag
Verdeel deze zin in zinsdelen:
Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.
Slide 31 - Open vraag
Wat zijn alle werkwoorden in de volgende zin?
Pedro heeft gisteren heerlijk geschaatst.
A
heeft heerlijk geschaatst
B
heeft
C
heeft geschaatst
D
geschaatst
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) van de volgende zin?
Na het weekend / zal / het ijs (ow) / snel / verdwijnen.
Slide 33 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) van de volgende zin?
Wanneer ruim jij je kamer nou eens op?
A
wanneer
B
ruim
C
ruim nou eens
D
ruim op
Slide 34 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) van de volgende zin?
Zijn / de eerste voorjaarsbloemen (ow) / al / gaan bloeien?
Slide 35 - Open vraag
hebben altijd een werkwoord.
vind je door de vraag: wie/ wat + pv?
vind je door de zin in een ander tijd te zetten.
is de persoonsvorm + alle werkwoorden of een werkwoordelijke uitdrukking.
Zinnen
Het onderwerp
De persoonsvorm
Een werkwoordelijk gezegde
Slide 36 - Sleepvraag
Noteer pv, wg en ow:
Bij Shownieuws worden de allernieuwste showbizznieuwtjes onthuld.
Slide 37 - Open vraag
Noteer pv, wg en ow:
In afwachting van goed nieuws keek Sven dagelijks in zijn mailbox.