quiz H3 Water

quiz H3 Water
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

quiz H3 Water

Slide 1 - Tekstslide

Wie bedacht de temperatuurschaal: 0 graden = ijs
100 graden = koken
A
Newton
B
Einstein
C
Celcius
D
Frankenstein

Slide 2 - Quizvraag

hoeveel graden is het op de thermometer?
A
0 graden
B
2 graden
C
-2 graden
D
-7 graden

Slide 3 - Quizvraag

Onderdelen van een thermometer
Tekst
Tekst
Tekst

Slide 4 - Tekstslide

In welk onderdeel van de Thermometer zit de vloeistof?
A
Reservoir
B
Schaalverdeling
C
Display
D
Stijgbuis

Slide 5 - Quizvraag


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 6 - Quizvraag

hoe heet deze faseovergang?
vast --> vloeibaar
A
rijpen
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 7 - Quizvraag

De was droogt aan de waslijn.
Welke faseovergang heeft er plaatsgevonden?
A
stollen
B
verdampen
C
smelten
D
vervluchtigen

Slide 8 - Quizvraag

Door welke faseovergang is dit ijs ontstaan?
A
rijpen
B
bevriezen
C
smelten
D
condenseren

Slide 9 - Quizvraag

In welke fase zit water als het mist?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar

Slide 10 - Quizvraag

Hoe komt het dat een stof verschillende fasen heeft ?
(2 antwoorden)
A
doordat deeltjes veranderen
B
door de temperatuur
C
doordat deeltjes met verschillende snelheden bewegen
D
door de luchtdruk

Slide 11 - Quizvraag

In een vloeistof hebben de deeltjes:
A
geen vaste plek
B
elk hun eigen plek
C
het gezellig en nooit dorst

Slide 12 - Quizvraag

In een vaste stof zitten de deeltjes:
A
op hun eigen plek en bewegen niet
B
niet op een eigen plek omdat ze bewegen
C
op hun eigen plek maar bewegen
D
vast

Slide 13 - Quizvraag

Van gas naar vloeibaar noemen we?
A
Condenseren
B
Vervluchtigen
C
Rijpen
D
Smelten

Slide 14 - Quizvraag

Bij een vloeistof...
A
zitten de moleculen op een vaste plek
B
bewegen de moleculen los van elkaar
C
bewegen maar zitten tegen elkaar aan
D
je kan niet weten wat de moleculen doen

Slide 15 - Quizvraag

In welke fase is het water in de mist?

A
Het is een vloeistof.
B
Het is een gas.
C
Het is een vaste stof.

Slide 16 - Quizvraag

Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Smelten
Stollen
Condenseren
Sublimeren
Rijpen
Verdampen
gas
vloeistof
vaste stof

Slide 17 - Sleepvraag

Van gas naar vast noemen we?
A
Vervluchtigen
B
Rijpen
C
Condenseren
D
Bevriezen

Slide 18 - Quizvraag

Bij hoeveel graden gaat water koken?
A
90 °C
B
100 m
C
101 °C
D
100 °C

Slide 19 - Quizvraag

Bouillon is zout: in een liter soep zit ongeveer 15 g zout. Het water uit de kraan is zoet: het bevat (bijna) geen zout.
Welke uitspraak is juist?
A
Soep bevriest bij een hogere temperatuur dan water.
B
Soep bevriest bij dezelfde temperatuur dan water.
C
Soep bevriest bij een lagere temperatuur dan water.

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water toe.
B
Als water kookt, dan blijft de temperatuur van het water gelijk.
C
Als water kookt, dan neemt de temperatuur van het water af.

Slide 21 - Quizvraag

Welke van de volgende uitspraken is waar?
A
De bellen in kokend water bestaan uit waterdamp.
B
De bellen in kokend water bestaan uit lucht.
C
De bellen in kokend water bestaan uit nevel.

Slide 22 - Quizvraag

Als je zout of antivries aan water toevoegt, wordt...........
A
water een vaste stof.
B
het vriespunt van water hoger.
C
het vriespunt van water lager.
D
het kookpunt van water hoger.

Slide 23 - Quizvraag

Het smeltpunt van ijzer is 1559 graden Celsius en het kookpunt is 2800 graden Celsius. Welke fase heeft ijzer bij 1600 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 24 - Quizvraag

In de tabel staan twaalf stoffen. Peter heeft één van deze stoffen in een fles. De stof komt vloeibaar uit de vriezer (−18 °C). Als de vloeistof een poosje bij kamer-temperatuur (20 °C) staat, begint hij te koken.
Welke van de stoffen in de tabel zou dit kunnen zijn?
A
alcohol
B
butaan
C
kwik
D
propaan

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de temperatuur van
het water?
A
0 °C
B
20 °C
C
80 °C
D
100 °C

Slide 26 - Quizvraag

Een pannetje water staat te koken. Wat is de temperatuur van de waterdamp?

A
0 °C
B
20 °C
C
80 °C
D
100 °C

Slide 27 - Quizvraag

Als je water opwarmt, ontstaan er dampbellen.
Hoe hoog is de temperatuur van het water als de dampbellen het wateroppervlak bereiken?

A
0 °C
B
80 °C
C
100 °C
D
20 °C

Slide 28 - Quizvraag

In Noord-Scandinavië kan de temperatuur in de winter lager zijn dan –20 °C. Daar wordt geen zout gebruikt voor de bestrijding van gladheid, maar zand.
Waarom wordt in Noord-Scandinavië zand gebruikt in plaats van zout?

A
Vanwege het milieu
B
Het is te koud voor zout.
C
Zand werkt beter op kiezelwegen
D
Zand zorgt voor sterkere sneeuw.

Slide 29 - Quizvraag