BB KB 4 les 2 toetsvoorbereiding TW2 - TV p1t/m4

Vandaag 
Samenstellingen                                                         7, 8, 19
Samengestelde zinnen en voegwoorden        9, 10
Hoofdletters en leestekens                                    11, 12, 18
Meervouds- en verkleinvorm                                 13, 14, 20, 21
Afbreken van woorden                                              15, 16

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
Samenstellingen                                                         7, 8, 19
Samengestelde zinnen en voegwoorden        9, 10
Hoofdletters en leestekens                                    11, 12, 18
Meervouds- en verkleinvorm                                 13, 14, 20, 21
Afbreken van woorden                                              15, 16

Slide 1 - Tekstslide

Herhalingsles 2: voorbereiding TW 2
Taalverzorging - Toekomst voor spellen - Perron 1 t/m 4
In week 4 staat toetsweek 2 gepland. 
Je krijgt een toets over Taalverzorging - Perron 1 t/m 4
De komend lessen (deze week en volgende week) zijn voorbereiding op deze toetsweektoets.
Ik geef extra uitleg en jij maakt extra opdrachten.
Jij werkt ook de steropdrachten die nog niet gemaakt zijn bij.

Slide 2 - Tekstslide

Extra uitleg over:
Samenstellingen
Afbreken van woorden

Slide 3 - Tekstslide

samenstellingen
Een samenstelling maak je door twee of meer woorden aan elkaar te schrijven. Een bak met zand is een zandbak en een riem voor je broek is een broekriem.
Bij sommige combinaties levert dat een woord op dat je minder makkelijk kunt uitspreken. Daarom krijgen die woorden een tussenklank: -e, -en of -s. Voor het gebruik van de tussenklanken gelden bepaalde regels. 
 Let op: die regels gelden dus niet voor woorden die je gewoon aan elkaar kunt plakken, zoals zand + bak en broek + riem.

Slide 4 - Tekstslide

de tussenklanken: Met -e of -en?
Vaak hoor je een -e tussen de twee delen van een samenstelling. 
Hoe weet je nu wanneer je -e schrijft en wanneer je -en moet schrijven?

Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is met alleen een meervoud op -en, gebruik je de tussenletters -en. Het eerste deel van de samenstelling wordt dan in het meervoud gezet.
Bijvoorbeeld: talent + jacht = talentenjacht.




Slide 5 - Tekstslide

In de volgende gevallen schrijf je alleen een -e:
Als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar één van is:
zon + bank = zonnebank - maan + schijn = maneschijn.
Als het eerste deel van de samenstelling geen meervoudsvorm heeft:
rijst + brij = rijstebrij - rogge + brood = roggebrood.
Als het eerste deel van de samenstelling een meervoud heeft op een -s:
conciërge (meervoud: conciërges) + kamer = conciërgekamer.
Als het eerste deel van de samenstelling twee meervoudsvormen kent, op -n en op -s:
lade (meervoud: laden of lades) + kast = ladekast.
Als het eerste deel van de samenstelling een versterkende betekenis heeft en het geheel een bijvoeglijk naamwoord is:
apetrots, reuzeleuk.
Als het eerste deel van de samenstelling van een werkwoord afkomstig is:
spinnewiel (van het werkwoord spinnen).
Als het eerste deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is:
platteland (plat = bijvoeglijk naamwoord).

Slide 6 - Tekstslide

Met of zonder -s?
Als je bij het uitspreken van de samenstelling een -s hoort, dan schrijf je die ook. Bijvoorbeeld: bedrijf + pand = bedrijfspand.

Als het tweede deel van de samenstelling met een -s of -ch begint, dan is het vaak moeilijk te horen of er een s in de samenstelling bij komt.
Bijvoorbeeld: liedje + schrijver. Schrijf je nu liedjeschrijver of liedjesschrijver?
Of: veiligheid + systeem. Is het veiligheidsysteem of veiligheidssysteem?

Vervang in zo’n geval ter controle het tweede deel van de samenstelling door een woord dat niet met een s-klank begint.
Bijvoorbeeld: liedjeszanger en veiligheidscontrole. Nu hoor je dat er een s in het woord komt en weet je dat het liedjesschrijver en veiligheidssysteem moet worden.

Slide 7 - Tekstslide

Afbreken van woorden
Woorden moet je soms afbreken. Bijvoorbeeld omdat het woord niet helemaal op de regel past. De volgende regels hanteer je daarbij:
de algemene regel is dat je een woord afbreekt tussen twee lettergrepen:
ta-fel;
samenstellingen worden afgebroken tussen de woorden waaruit de samenstelling is opgebouwd: hoofd-regel, zonne-bank;
woorden met -ng en -nk breek je als volgt af: jon-gen, win-kel;
bij afbreken verdwijnt de apostrof: baby’tje - baby-tje;
bij afbreken vervalt het trema: naïef - na-ief;
als het woord uit één lettergreep bestaat, kan het niet worden afgebroken.
Alle delen van de afbreking moeten goed uitspreekbaar blijven. Een letter mag nooit alleen blijven staan. Soms kun je een woord dus niet afbreken.
Dus niet: a-linea of aline-a, maar ali-nea.

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord is goed afgebroken?
A
af-ge-bro-ken
B
af-ge-broken

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is goed afgebroken?
A
ko-nink-rijk
B
ko-ning-krijk

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is goed afgebroken?
A
boe-ken-kast
B
boek-en-kast

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is goed afgebroken?
A
ta-fel
B
taf-el

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord is goed afgebroken?
A
jong-en
B
jon-gen

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
Taalverzorging - Toekomst voor spellen - perron 1
Maken opdracht 18, 19, 20 en 21

Leren theorie:
Samenstellingen 7, 8, 19
Samengestelde zinnen en voegwoorden 9, 10
Hoofdletters en leestekens 11, 12, 18
Meervouds- en verkleinvorm 13, 14, 20, 21
Afbreken van woorden 15, 16

Slide 14 - Tekstslide