G2A Uiteenzetting les 2: Tekststructuren en Bouwplan

timer
10:00
Nederlands ATC VWO 2- Schrijven

Uiteenzetting
Les 3


1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00
Nederlands ATC VWO 2- Schrijven

Uiteenzetting
Les 3


Slide 1 - Tekstslide

Verbindingswoorden
ZONDER
  • De vrouw realiseert zich ineens dat ze is vergeten in te checken. De conducteur geeft haar een boete.
  • Hij ziet eruit als een wassen beeld bij Tussauds.
  • Het propaangas was niet detecteerbaar. Er was ethaanthiol aan toegevoegd.

Je moet zelf de relatie leggen
Je hebt langer de tijd nodig om de informatie te verwerken, daarom kost het meer cognitieve energie. 

Slide 2 - Tekstslide

Verbindingswoorden 
MET:
Het propaangas was niet detecteerbaar, [hoewel] er ethaanthiol aan was toegevoegd.

Zo verwerk je de informatie (na het verbindingswoord) sneller. 
Nog interessanter: je kijkt vaker kort terug, ofwel naar het verbindingswoord ofwel naar de voorgaande zin. Kortom, het verbindingswoord zet aan tot… samenhang aanbrengen. En dat resulteert weer in hogere scores op tekstbegripsvragen.

Slide 3 - Tekstslide

Startdocumenten
Download vanuit SOM onderstaande bestanden 
over UITEENZETTING en GROEPSBOEK
Zet deze op je laptop in je map 'Nederlands'

                    

⬅️           ➡️

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik:
Wat weet je over de uiteenzetting?
Noteer wat je hebt onthouden van de vorige les.

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

Stel je voor...
Bij lichamelijke opvoeding heb je het gehad over doping bij sporters. Je vertelt dit aan je tante, die lesgeeft op een basisschool. Zij vraagt jou om een uiteenzetting
te schrijven over het gebruik van doping in de sport voor leerlingen van groep 8.

Hoe zou je een tekst als deze kunnen opbouwen?

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw van een tekst

Dat is afhankelijk van je tekststructuur

Slide 8 - Tekstslide

Tekststructuur oorzaken / gevolgen

Slide 9 - Tekstslide

Tekststructuur voordelen / nadelen

Slide 10 - Tekstslide

Tekststructuur vroeger / nu

Slide 11 - Tekstslide

Let op als je kiest voor de conclusie
Kies je ervoor om een conclusie te trekken in het slot?

Let er dan op dat dit niet jouw mening is, maar een conclusie gebaseerd op feiten (gebleken uit onderzoeksresultaten). 

Je zou dit als volgt kunnen formuleren:
Dus uit onderzoek is gebleken dat er meer nadelen dan voordelen zijn bij het gebruik van doping in de sport. (www.dopinggebruik.nl)
LET OP: als je ervoor kiest om een  conclusie in je tekst op te nemen

Slide 12 - Tekstslide

Hoe gaan we te werk?

Slide 13 - Tekstslide

Fase 1: oriënteren
In de oriëntatiefase bepaal je

Onderwerp:  wordt 1 à 2 weken voor de toets bekend
Hoofdgedachte: is afhankelijk van het onderwerp en hetgeen je gaat uitleggen over het onderwerp (de tekststructuur)
Tekstdoel: informeren, (uiteenzetten)
Publiek: wordt bekend op de toets

Slide 14 - Tekstslide

Fase 2: voorbereiden

Slide 15 - Tekstslide

Voor het schrijven: bouwplan

Slide 16 - Tekstslide

Bouwplan invullen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Documenten
Download de documenten (staat bij lesplanning van vandaag) en sla ze op in je mapje Nederlands.
  • Opdracht cyberpesten
  • Bouwplan leeg   
Aan de slag!
Lees de opdracht, bepaal de structuur en vul het bouwplan in.
Je mag samenwerken
Bouwplan invullen = bij niet af: huiswerk voor volgende les

Slide 19 - Tekstslide

Kijk naar het schilderij en beschrijf wat JIJ ziet

Het is de bedoeling dat je niet alleen beschrijft welke kleuren of vormen je ziet, maar ook wat jij in het schilderij ziet (wat bedoelt de schilder, wat stelt het voor?)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Beeldspraak
Beelden in taal gebruiken om op een andere manier de werkelijkheid te vertellen of om iets heel nieuws te maken.

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Het is een stijlfiguur

Slide 22 - Tekstslide

Beeldspraak 


Je kamer is net 
een zwijnenstal

Slide 23 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 24 - Tekstslide

Soorten beeldspraak:
Vergelijking: je vergelijkt een beeld met de werkelijkheid "Je tuin ziet eruit als een wildernis."
Metafoor: je noemt alleen het beeld; de werkelijkheid wordt weggelaten "Wat is dit een wildernis"  (de tuin wordt dus niet meer genoemd!) 
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd, krijgt menselijke eigenschappen. "De wind streelt zacht mijn wang "

Slide 25 - Tekstslide

maak een elfje en gebruik beeldspraak


regel 1: een woord
regel 2: twee woorden
regel 3: drie woorden
regel 4: vier woorden
regel 5: één woord, dat het gedicht samenvat

Slide 26 - Tekstslide