10/6 Extra grammatica 2H6

donderdag 10/6 2H6
  • volgende week: Lezen H6 hele week + herhalen
  • herhalen grammatica zinnen ontleden

  • leren voor toets lezen: tekstverbanden (zie ELO )
  • extra lezen:  uitleg toelichtend en chronologisch verband
  • overige tijd: zelf oefenen grammatica of lezen op de digitale methode of Cambiumned of info leren van de ELO
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

donderdag 10/6 2H6
  • volgende week: Lezen H6 hele week + herhalen
  • herhalen grammatica zinnen ontleden

  • leren voor toets lezen: tekstverbanden (zie ELO )
  • extra lezen:  uitleg toelichtend en chronologisch verband
  • overige tijd: zelf oefenen grammatica of lezen op de digitale methode of Cambiumned of info leren van de ELO

Slide 1 - Tekstslide

Neem de zinnen over en noteer onder elkaar: pv, wg, ow, lv, mv en bwb. Zet streepjes tussen de zinsdelen.
1. Vandaag hebben we eindelijk een lied voor mijn moeder gemaakt.
2. De docent gaf de toetsblaadjes aan de leerlingen.
3. Na veel ruzie is de jongen naar huis gestuurd.
4. In de zomer heeft de burgemeester voor de kinderen een zwembad geopend.
5. Hang jij straks je jas aan de kapstok?

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden
1. Vandaag /hebben /we/ eindelijk/ een lied/ voor mijn moeder/ gemaakt./
2. De docent/ gaf'/ de toetsblaadjes/ aan de leerlingen./
3. Na veel ruzie/ is/ de jongen/ naar huis /gestuurd./
4. In de zomer/ heeft/ de burgemeester /voor de kinderen /
een zwembad/ geopend.
5. Hang/ jij /straks/ je jas/ op/ aan de kapstok?/


Slide 3 - Tekstslide

bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Tekstslide

H1-6 Lezen
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!)
1. Opsommend tekstverband
2. Tegenstellend tekstverband
3. Toelichtend tekstverband (voorbeeld)
4. Chronologisch tekstverband

Slide 5 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
  • Signaalwoorden:
  • als eerste, daarna, bovendien, daarnaast, vervolgens, ook, tot slot, en

Slide 6 - Tekstslide

tegenstellend tekstverband
tegenstellend tekstverband geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan.
  • Signaalwoorden: maar, echter, evenwel, toch, daarentegen

Voorbeeld: Mijn vriendin zei dat dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze steeds heel hard in mijn hand tijdens de film.

Slide 7 - Tekstslide

Toelichtend tekstverband
  • Extra informatie, vaak een voorbeeld
  • Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 8 - Tekstslide

Chronologisch tekstverband
  • Geeft een bepaalde tijdsvolgorde aan van de gebeurtenissen
  • Signaalwoorden: vroeger, daarna, eerst, later, terwijl, dadelijk, nu,...
  • Ook jaartallen en data

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Zelfstandig werkwoord (zww) en
hulpwerkwoord (hww)

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Elke zin heeft één zelfstandig werkwoord.
Dit is het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde. 
Het zelfstandig werkwoord heeft veel betekenis (plaatje in je hoofd).

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (I)

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord (zww)

- als een zelfstandig werkwoord weggelaten wordt in een zin, dan klopt de zin niet meer


- zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin

- hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld zww
Hij probeert de bal te vangen.
WG= probeert te vangen.
Vangen is het belangrijkste werkwoord in de zin. Bij meerdere werkwoorden in de zin schuift het zww naar achteren.
Het werkwoord (of meerdere werkwoorden) dat je overhoudt noem je het hulpwerkwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (HWW)
Alle werkwoorden die nu nog over zijn, zijn hulpwerkwoorden.

Kenmerken:
  • hww komen dus voor in zinnen met meer dan één werkwoord
  • helpen om het gezegde te maken
  • hww hebben minder betekenis

Slide 15 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw.)
Zoals het woord al zegt, wijst het aanwijzend voornaamwoord iets of iemand aan. De meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden zijn: 
deze, die, dit en dat
Andere aanwijzende voornaamwoorden zijn: 
zulke, dergelijke, zo’n, dezelfde
Voorbeeld: Zie je dat vogeltje?

Slide 16 - Tekstslide

Het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

De vragende voornaamwoorden zijn: 
wie, wat, welke, wat voor (een).
Opdracht: maken opdracht 4 en 5 van Grammatica extra op de ELO.

Slide 17 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bijwoordelijke bepaling.

Slide 18 - Tekstslide