Zinsbouw

Ik eet een boterham.
Wat is juist?
A
Dit is een hoofdzin
B
Dit is een bijzin
C
Dit is een zin met inversie
D
Dit zijn twee hoofdzinnen.
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsHoger onderwijs

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Ik eet een boterham.
Wat is juist?
A
Dit is een hoofdzin
B
Dit is een bijzin
C
Dit is een zin met inversie
D
Dit zijn twee hoofdzinnen.

Slide 1 - Quizvraag

Komen zij morgen naar mijn feestje?.

Wat is juist?
A
Dit is een bijzin
B
Dit is een samengestelde zin
C
Dit is een zin met inversie

Slide 2 - Quizvraag

Ik weet zeker dat ik dit jaar voor al mijn examens zal slagen.
Wat is juist?
A
Een hoofdzin
B
Twee hoofdzinnen
C
Eerst een bijzin en dan een hoofdzin
D
Eerst een hoofdzin en dan een bijzin

Slide 3 - Quizvraag

Toen Omar bij zijn oma woonde, kwam ik er vaak.
Wat is juist?
A
Eerst een hoofdzin en dan een bijzin
B
twee hoofdzinnen
C
Eerst een bijzin en dan een hoofdzin
D
twee bijzinnen

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin past niet in het rijtje?
A
Melk maakt je botten sterk.
B
Melk drinkt mijn broer graag warm.
C
Melk laat kleine kalfjes groeien.
D
Melk maakt boeren rijk.

Slide 5 - Quizvraag

Stromae geeft morgen een concert in de AB in Brussel. 
Wat is het direct object = lijdend voorwerp?
A
Stromae
B
een concert
C
geeft
D
de AB

Slide 6 - Quizvraag

De docent geeft de student een complimentje. 
Wat is het indirect object = meewerkend voorwerp?
A
de docent
B
de student
C
een complimentje
D
geeft

Slide 7 - Quizvraag

Dat boek heb ik aan je moeder gegeven.  
Wat is 'dat boek'?
A
subject = onderwerp
B
direct object = lijdend voorwerp
C
indirect object = meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 8 - Quizvraag

Je vriend had het mij niet mogen vertellen.
Wat is het direct object = lijdend voorwerp?
A
vriend
B
mij
C
het
D
je vriend

Slide 9 - Quizvraag

Maak een zo lang mogelijke correcte zin met minstens één S, V, DO en IO.
Kies minstens 5 woorden uit de woordenlijst.
Gebruik correcte leestekens.

Slide 10 - Open vraag