5.4 Oog en Bril



Paragraaf 5.4: Oog en bril 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



Paragraaf 5.4: Oog en bril 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling 3.3
  • Uitleg paragraaf 3.4
  • Oefenen paragraaf 4
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Welke lenzen zijn
negatieve lenzen?
Er zijn meer antwoorden goed.
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 3 - Quizvraag


A
De bolle lenzen zijn 1, 2 en 4
B
De bolle lenzen zijn 3, 5 en 6
C
De bolle lenzen zijn 1 en 4
D
De bolle lenzen zijn 2, 3, 5 en 6

Slide 4 - Quizvraag

Welke lens is positief?
A
A
B
B
C
E
D
Geen van de genoemde lenzen is positief

Slide 5 - Quizvraag

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand

Slide 6 - Quizvraag

Lesdoelen
  • De leerling kent de onderdelen van het oog en kan deze benoemen.
  • De leerling kan uitleggen wat de verschillen zijn tussen verziend, bijziend en oudziend en kan uitleggen hoe je dat kunt oplossen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Hoe zien we?
  • Licht passeert hoornvlies, ooglens en glasachtige lichaam
  • Licht valt op het netvlies
  • Dit heeft hetzelfde uitwerking als een + lens
  • Op het netvlies wordt het beeld scherp gesteld

Slide 9 - Tekstslide

  • Het netvlies bevat een groot aantal lichtgevoelige zintuigcellen.
  • Deze geven elektrische impulse af als er licht op valt.
  • Door de oogzenuw wordt dit doorgegeven aan de hersenen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

  • Pupil is de opening in de iris (de gekleurde gedeelte van de oog)
  • Veel licht - pupil klein
  • Weinig licht - pupil groot

Slide 12 - Tekstslide

Lens in oog
Afstand tussen oog en netvlies 
± 17 mm constant, dus b staat vast.
Het oog past dus de brandpuntafstand aan (f).
Er is een kring van spiertjes rond het ooglens
Accomoderen - lens platter of boller maken

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Bijziend
  •  De ooglens is te sterk
  • Hierdoor kan je voorwerpen in de verte slecht zien
  • Je hebt een negatieve lens nodig

Slide 15 - Tekstslide

Verziend
  • De ooglens is te zwak
  • Je kan voorwerpen vlakbij slecht zien
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 16 - Tekstslide

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je hebt een positieve lens nodig

Slide 17 - Tekstslide

Waarop valt het licht om een beeld te vormen in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Hersenen

Slide 18 - Quizvraag

Het oog kan de lens niet vlakker krijgen, dus de persoon ziet een object ver weg niet scherp... Hoe noemen we dit?
A
Een lui oog
B
Een dik oog
C
Een bijziend oog
D
Een verziend oog

Slide 19 - Quizvraag

Wat is constant in het oog?
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand
C
voorwerpafstand

Slide 20 - Quizvraag


Hiernaast zie je de doorsnede van het menselijk oog.
Alle onderdelen zijn genummerd. Welk nummer is de lens?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies ,netvlies
C
pupil, lens, hoornvlies, netvlies
D
netvlies, pupil, lens, hoornvlies

Slide 22 - Quizvraag

Bij veel licht is de pupil
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen invloed op pupil

Slide 23 - Quizvraag

Wat is constant in de oog
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand
C
voorwerpafstand

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heet het als de spiertjes rondom de les, de lens verstellen?
A
Revalideren
B
Accomoderen
C
Adapteren
D
Corrigeren

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het probleem als je bijziend ben?
A
Ooglens is te sterk
B
Ooglens is te zwak

Slide 26 - Quizvraag

Warvoor lens heb je nodig als je bijziend ben
A
negatief
B
positief

Slide 27 - Quizvraag

Hoe sterk is een lens als de brandpuntafstand 35 cm is?
A
0,029
B
2,9
C
0,29

Slide 28 - Quizvraag

Zelfstandig aan de slag
Wat:        Maken vraag alles
Hoe:        Alleen, maar mag fluisterend overleggen met je                                    buurman of buurvrouw. Als je er niet uitkomt vraag de                      docent.
Tijd:         +/- 15 min
Klaar:      Maak het extra werkblad af (met name de vragen over                      lenssterkte)

Slide 29 - Tekstslide