17/3, herhalen cursus 4 en 7

Nederlands
maandag 17 maart

spelling en taal


1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
maandag 17 maart

spelling en taal


Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen:



- Ik kan de verschillende stijlfiguren herkennen;
- Ik kan beeldspraak herkennen;
- Ik weet wanneer ik een trema, apostrof, accent of een cedille gebruik;
- Ik weet wat interpunctie is;
- Ik kan werkwoorden correct spellen.


planning:



1. Lezen kort verhaal II


2. HW: leren cursus 4 en 7
=
OEFENEN!

3. Tijd over? fictie: Hoofd- en bijzaken kort verhaal I



basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid
- leesvaardigheid
- spreekvaardigheid
burgerschap:
- maatschappelijke vraagstukken
- diversiteitsbewustzijn

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00
FICTIE:
kort verhaal II
basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid
- leesvaardigheid
- spreekvaardigheid
burgerschap:

- maatschappelijke vraagstukken

Slide 3 - Tekstslide

CURSUS 4

- STIJL
* eufemisme
* understatement
* hyperbool

- BEELDSPRAAK
* vergelijking met als
* metafoor
* personificatie
* metonymie
* synesthesie
CURSUS 7

- TREMA, APOSTROF, ACCENTEN EN CEDILLE

- MET OF ZONDER -N-?

- GETALLEN

- LEESTEKENS
* komma
* dubbele punt
* aanhalingstekens
* puntkomma

-WERKWOORDSPELLING
uitgedeeld wordt:

* oefening per paragraaf

- maak alle opdrachten
- we kijken gezamenlijk na
- foutjes? We herhalen de theorie en oefenen nog een keer
- alles goed? Je bent klaar voor VT3 --> je mag verder met fictie
basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid
- leesvaardigheid

Slide 4 - Tekstslide

Trema
  • om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken:
  • kopiëren (maar: gekopieerd), creëren, beëindigen
  • in sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge

Let op: in samenstellingen geen trema, maar een koppelteken

Slide 5 - Tekstslide

Apostrof
  • als weglatingsteken: 's nachts, 's morgens, Lars' scooter
  • om uitspraakproblemen te voorkomen bij: i(k) (h)ou (v)a(n) y(s)   baby's, Hanna's, accu's
  • in verkleinwoorden en meervouden van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, pc's, dvd'tje
  • in verkleinwoorden op-y, voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje

Slide 6 - Tekstslide

Accenten
  • accent aigu: logé, soirée, café
  • accent grave: barrière, crèche, fin de siècle
  • accent circonflexe: enquête, crêpe

om klemtoon aan te geven, accent aigu: dé manier om rijk te worden, een héél mooie auto

Slide 7 - Tekstslide

Cedille
  • het 'kronkeltje' onder de c: ç

  • zorgt ervoor dat de c als s klinkt voor een a, o of u: Curaçao, garçon

  • in alle andere gevallen klinkt de c als k: caravan, decor

Slide 8 - Tekstslide

telwoorden: wel of geen -n-
Telwoorden als sommige, enkele, enige etc. schrijf je soms met een -n en soms zonder een -n:
Je schrijft een -n als de zin aan twee voorwaarden voldoet:
1. Het woord verwijst naar personen.

2. Het woord is zelfstandig gebruikt.

Slide 9 - Tekstslide

Letters voor hele getallen
Hele getallen --> van één tot en met twintig
+
tientallen --> tot honderd gebruiken we letters.

Slide 10 - Tekstslide

Letters voor honderdtallen en duizendtallen
Ook

- honderdtallen tot duizend en 
- duizendtallen tot tienduizend 

worden in letters geschreven.

Slide 11 - Tekstslide

In een zin of alinea 
Som cijfers en letters door elkaar:

Het is dus niet: dertig koopwoningen en 28 huurwoningen.
--> 30 koopwoningen en 28 huurwoningen.

Alleen bij hetzelfde onderwerp

Slide 12 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

- namen van dagen van de week (vrijdag), 
- namen van maanden (november), 
- de seizoenen (herfst) 
- windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

fictie
-> uitgedeeld wordt: formulier hoofd- en bijzaken

1. pak kort verhaal I
2. bepaal per bladzijde wat de hoofdzaken en wat de bijzaken zijn
3. Noteer dit op het formulier
--> alle hoofdzaken samen = samenvatting!
4. Verzin een kennisvraag (R), een toepassingsvraag (T) en een inzichtvraag (I) over kort verhaal I
burgerschap:
- maatschappelijke vraagstukken
- diversiteitsbewustzijn
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
- schrijfvaardigheid
- spreekvaardigheid


Slide 15 - Tekstslide




leerdoelen:

-  Ik kan de verschillende stijlfiguren herkennen;
- Ik kan beeldspraak herkennen;
- Ik weet wanneer ik een trema, apostrof, accent of een cedille gebruik;
- Ik weet wat interpunctie is;
- Ik kan werkwoorden correct spellen.
basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid
- leesvaardigheid
burgerschap:
- maatschappelijke vraagstukken
huiswerk week 12+13

dinsdag 18 maart:
VT3: cursus 4 (1-5) en cursus 7

maandag 24 maart:

blok 3
- samenvatting boek , verhaal I en II
- je kent de begrippen:
* personages, tijd, ruimte, perspectief

blok 7
 Charlotte en Rosalie mondeling fictie

dinsdag 25 maart:
Julie mondeling fictie

Slide 16 - Tekstslide

huiswerk
maken cursus 7:

- paragraaf 9, opdracht 3 t/m 5 (online)
- paragraaf 11, opdracht 1+2
basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Homofone werkwoordsvormen

* homofoon = gelijk van klank

werkwoordsvormen die verschillend gespeld worden, hoewel ze hetzelfde klinken. 

voorbeelden: 
bind en bindt
gelooft en geloofd
rusten en rustten 
vergrootte en vergrote

basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid

Slide 19 - Tekstslide

d of dt?

Bekijk de volgende zin:

– Vincent vindt pizza het lekkerste wat er bestaat, maar ik vind pizza te vet en te zout.

Wanneer keuze tussen d en dt?

 --> bij persoonsvorm tegenwoordige tijd;
-->  bij 2e en 3e persoon enkelvoud;
-->  bij werkwoorden waar al een d in het werkwoord staat.

Slide 20 - Tekstslide

d of dt?

Bekijk de volgende zin:

– Op de meeste dagen gebeurt er niks bijzonders op school, maar vandaag is er toch iets spannends gebeurd.

Wanneer keuze tussen d of t?

-->  persoonsvorm tegenwoordige tijd  2e en 3e persoon enkelvoud 
--> voltooid deelwoord (bij zwakke werkwoorden)

Slide 21 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Deliah .......... hoeveel geld ze nodig heeft voor de vliegreis van aanstaande zomervakantie.
A
berekent
B
berekend

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
De docent wiskunde ....... de wiskundeolympiade met veel enthousiasme.
A
begeleide
B
begeleidde

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Na de ...... arbeid rustten de verhuizers uit in het zonnetje.
A
verrichte
B
verrichtte

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Kas heeft de treinbaan van Lego ........ door zelf blokjes toe te voegen.
A
verbreed
B
verbreedt

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Tijdens de opname van Vroege Vogels ....... Benno en de cameravrouw door de IJssel.
A
waden
B
waadden

Slide 26 - Quizvraag

opdrachten:
maak van cursus 7:
- paragraaf 11, opdracht 4, 6, 7

klaar?

maak van cursus 7:
- paragraaf 2, opdracht 6 +7
timer
15:00
basisvaardigheid:
- schrijfvaardigheid

geen tijd meer?
Dan blok 7!

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link