3. Leesdoelen en leesmanieren

H.3: Leesdoelen en leesmanieren
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

H.3: Leesdoelen en leesmanieren

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk controleren + nakijken
Het huiswerk was:

H2. Digitaal lezen


Leren: theorie blz. 13


Maken: opdracht 2 tm 10

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat leesdoelen en leesmanieren zijn;
  • Je kan een leesmanier toepassen op een gegeven tekst;
  • Je kan uitleggen welke leesmanieren je gebruikt;
  • Je kan leesmanieren bewust inzetten als je informatie opzoekt of een tekst leest. 

Slide 5 - Tekstslide

Een woord wordt in dezelfde zin uitgelegd, een synoniem, een samenstelling, een tegenstelling (directe/indirecte), een woord uit een andere taal
Welke woordraadstrategieën ken je nog?

Slide 6 - Woordweb

Woordraadstrategieën
Een woord wordt uitgelegd in de zin waarin het woord staat. 
Nanno is een ontzettende hypochonder want hij denkt de hele tijd dat hij erge ziektes heeft. 
Een hypochonder is iemand die denkt dat hij erge ziektes heeft. 
Er staat een synoniem in de buurt. 
Mijn vader was furieus, ik heb hem nog nooit zó kwaad gezien. 
Furieus betekend heel erg boos. 
Er staat een tegenstelling in de buurt. 
De negatieve recensies verbaasden de makers van het spel, die juist goede reacties hadden verwacht. 
Negatief is tegengesteld van goede. Juist geeft dit aan. 
Het woord is een samenstelling.
Dit boek is een geesteskind van deze schrijver. 
Kind ken je. Geesteskind geeft aan dat het iets is wat de schrijver heeft voortgebracht. 
De betekenis is af te leiden uit een voor- of achtervoegsel. 
De docent klaagde over de inactieve houding van Anne. 
Actief ken je wel. Het voorvoegsel in- geeft een tegenstelling aan. 
Het woord lijkt op een woord dat je wel kent, bijvoorbeeld uit een andere taal. 
Er is een sterk causuaal verband tussen de tijd die je besteed aan het leren voor een toets en het cijfer dat je ervoor haalt. 
Je herkent cause/because wat aangeeft dat het om een oorzaak gaat. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent 'de context' van een (moeilijk) woord?

Slide 8 - Open vraag

H.3: Leesdoelen en leesmanieren

Slide 9 - Tekstslide

Leesmanieren
  1. Verkennend lezen
  2. Intensief lezen
  3. Studerend lezen
  4. Zoekend lezen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Welke leesmanier hoort bij de afbeelding?
A
Zoekend lezen
B
Verkennend lezen
C
Intensief lezen
D
Studerend lezen

Slide 20 - Quizvraag

Je bekijkt de titel, inleiding, tussenkopjes, afbeeldingen, slot.

Welke leesmanier is dit?
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen

Slide 21 - Quizvraag

Als je een samenvatting maakt van een tekst en actief met de tekst aan de slag gaat, noem je dat...
A
Verkennend lezen
B
Zoekend
C
Intensief lezen
D
Studerend lezen

Slide 22 - Quizvraag

Je leest een tekst van begin tot eind.

Leesmanier = ?
A
Verkennend lezen
B
Studerend lezen
C
Zoekend lezen
D
Intensief lezen

Slide 23 - Quizvraag

Als je wilt weten hoe laat de film begint, ga je de tekst...
A
Verkennend lezen
B
Kritisch lezen
C
Zoekend lezen
D
Intensief lezen

Slide 24 - Quizvraag

Welke leesmanier past bij de volgende situaties?
  1. Je leest je geschiedenisboek omdat je morgen een proefwerk hebt.
  2. Om een boek te kiezen voor de leeslijst, lees je een paar flapteksten.
  3. Je wilt weten wie toch die rappende blogger is over wie iedereen het heeft en gaat op internet op zoek naar  informatie over hem.


Beantwoord eerst individueel de vragen, overleg daarna met je buurman/buurvrouw of je hetzelfde hebt opgeschreven!
timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Welke leesmanier past bij de volgende situaties?
1. Je leest je geschiedenisboek omdat je morgen een proefwerk hebt. 
Het doel is om belangrijke informatie uit de tekst te onthouden. Daar hoort studerend lezen bij.

2. Om een boek te kiezen voor de leeslijst, lees je een paar flapteksten.
Het doel is ongeveer weten waarover een boek gaat. Daar hoort verkennend lezen bij.

3. Je wilt weten wie toch die rappende blogger is over wie iedereen het heeft en gaat op internet op zoek naar  informatie over hem.
Het doel is om informatie over een bepaald onderwerp te vinden. Daar hoort zoekend lezen bij. 


Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag! 
voor maandag 2 december:

H3. Leesdoelen en leesmanieren, blz. 16


Leren: theorie blz. 17
Maken: opdracht 3 t/m 8 en 11

 Klaar? Ga dan aan de slag met je woordenschat:

timer
10:00

Slide 27 - Tekstslide