In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Kosten georiënteerd
Bij kostengeoriënteerde prijsstelling neem je de kostprijs van een product als uitgangspunt om de prijs te bepalen.
Slide 7 - Tekstslide
Concurrentie georiënteerd
Bij concurrentiegeoriënteerde prijsstelling neem je de verkoopprijzen van de verschillende concurrenten als uitgangspunt.
Slide 8 - Tekstslide
Vraag georiënteerd
Bij vraaggeoriënteerde prijsstelling (je komt ook wel de begrippen 'afnemergerichte prijsstelling' of 'klantgerichte prijsstelling' tegen) is de prijs die de klant wil betalen het uitgangspunt. Focus ligt op merkbeleving en emotie!
Slide 9 - Tekstslide
Maar in de praktijk...
In de praktijk worden de prijsstellingsmethoden vaak allemaal gebruikt.
Want;
Als je de kosten vergeet, verkoop je misschien met verlies. Als je de concurrent vergeet en je prijzen te hoog vaststelt, laat het zich raden dat je klanten verliest. En als je prijs in de ogen van de klanten te hoog is, verkoop je niets.
Slide 10 - Tekstslide
Introductieprijzen
Bij de introductie van een nieuw product kun je twee andere strategieën gebruiken:
Afroomstrategie
Hoge introductieprijs, daarna prijs verlagen.
Penetratieprijsstrategie
Lage introductieprijs, daarna prijs verhogen.
Slide 11 - Tekstslide
Prijsdiscriminatie en prijsdifferentiatie
Prijsdiscriminatie
Voor een product worden aan verschillende afnemersgroepen andere prijzen berekent.
Prijsdifferentiatie
Prijsverschillen zijn een gevolg van kostenverschillen.
Slide 12 - Tekstslide
Soorten kortingen
Slide 13 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van kostengeoriënteerde prijsstelling?
A
Het aanbieden van een korting
voor vaste klanten.
B
Het bepalen van de prijs op
basis van de kostprijs.
C
Het volgen van de prijzen
van concurrenten.
D
Het aanpassen van de prijs aan
wat de klant bereid is te betalen.
Slide 14 - Quizvraag
Welke van de volgende kortingen behoort tot de categorie betalingskortingen?
A
Seizoenkorting
B
Actiekorting
C
Korting bij vooruitbetaling
D
Rabat
Slide 15 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met ‘psychologische prijsstelling’?
A
De prijs wordt vastgesteld op basis van de concurrentie.
B
De prijs wordt aangepast aan de kosten van het product.
C
De prijs wordt zo gekozen dat deze aantrekkelijker lijkt voor de klant.
D
De prijs wordt alleen gebaseerd op de winstmarge.
Slide 16 - Quizvraag
Een bioscoop hanteert verschillende prijzen voor hun kaartjes voor ouderen en studenten. Waarvan is hier sprake?
A
Prijsdiscriminatie
B
Prijsdifferentatie
C
Kosten georiënteerde prijsstelling
D
Afroomstrategie
Slide 17 - Quizvraag
Welke prijsstrategie past bij het snel veroveren van een groot marktaandeel met een nieuw product?
A
Afroomprijsstrategie
B
Psychologische prijsstelling
C
Penetratieprijsstrategie
D
Premium pricing
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
De P van plaats
Het marketinginstrument 'plaats' gebruik je bij je plaatsbeleid.
Dit bestaat uit drie onderdelen:
1. Vestigingsplaats
2. Het verkoopkanaal
3. Fysieke distributie
Slide 20 - Tekstslide
1. Vestigingsplaats
Waar is de onderneming gevestigd? Dit verschilt per onderneming en heeft alles te maken met de bedrijfstak of branche.
Slide 21 - Tekstslide
Verschil branche en bedrijfstak
Slide 22 - Tekstslide
2. Verkoopplaats
Het verkoopkanaal is de wijze waarop je je producten aanbiedt en de manier waarop de transactie tot stand komt.
Dit kan persoonlijk of niet-persoonlijk.
- Binnen- en buitendienst
- Online
- Multi-, cross- en omnichannel
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
3. Fysieke distributie
Alle activiteiten aan die nodig zijn om producten op de gewenste tijd, in de juiste hoeveelheid en op de juiste plaats af te leveren.
Slide 25 - Tekstslide
Wat is een persoonlijk verkoopkanaal?
A
Buitendienst
B
Online webshop
C
Koude telefonische
verkoop
D
E-mail marketing
Slide 26 - Quizvraag
De nieuwste iPhone is alleen verkrijgbaar bij geselecteerde resellers, waaronder Amac en MediaMarkt.
Wat voor soort distributie is dit?
A
Intensieve distributie
B
Selectieve distributie
C
Exclusieve distributie
D
Distributie intensiteit
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een goede vestigingsplaats voor een advocatenkantoor?
A
In het buitengebied
B
Midden in Rotterdam
C
Naast de Efteling
D
In de buurt van een Universiteit
Slide 28 - Quizvraag
Bedrijfskolom
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie, de verdeling en de verkoop van producten: vanoerproducent tot consument.
- Schakels in de bedrijfskolom
Slide 29 - Tekstslide
Bewegingen in de bedrijfskolom
Het aantal schakels in de bedrijfskolom kan veranderen. Zo kan een bedrijfskolom langer of korter worden. En er kan een schakel bijkomen of verdwijnen.
Verticale beweging in de bedrijfskolom
- Integratie
- Differentiatie
Horizontale beweging in de bedrijfskolom
- Parallellisatie
- Specialisatie
Slide 30 - Tekstslide
Bedrijfskolom
Integratie (voorwaarts of achterwaarts)
De bedrijfskolom wordt korter, want de wolfabrikant neemt de stoffenfabrikant over. Dit is een voorwaartse integratie.
Differentiatie
De bedrijfskolom wordt langer, want er komt een extra schakel tussen: het kledingconcern.
Slide 31 - Tekstslide
Bedrijfskolom
Parallellisatie
Het aanbod van producten wordt uitgebreid met producten uit een andere bedrijfskolom. In dit geval sieraden.
Specialisatie
Een bedrijf gaat zich focusen op het één behoefte van klanten. Ze gaan zich dus specialiseren. In het voorbeeld in jassen.
Slide 32 - Tekstslide
Wat gebeurt er bij integratie in een bedrijfskolom?
A
Een bedrijfskolom wordt korter doordat een schakel verdwijnt.
B
Een bedrijfskolom wordt langer doordat een schakel wordt toegevoegd.
C
Een bedrijf voegt branchevreemde producten toe aan het assortiment.
D
Een bedrijf stoot een productgroep af en richt zich op één type product.
Slide 33 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van specialisatie?
A
Een warenhuis dat elektronica en kleding verkoopt.
B
Een kaaswinkel die zich alleen richt op bijzondere soorten kaas.
C
Een supermarkt die
een importeur inschakelt.
D
Een groothandel die branchevreemde producten toevoegt aan het assortiment.
Slide 34 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste verschil tussen een productieschakel en een handelsschakel?
A
Een productieschakel verkoopt alleen producten, een handelsschakel produceert ze.
B
Een productieschakel verandert het product, een handelsschakel niet.
C
Een productieschakel opereert internationaal,
een handelsschakel nationaal.
D
Er is geen verschil, het zijn synoniemen.
Slide 35 - Quizvraag
Distributiekanalen
Slide 36 - Tekstslide
Pullstrategie
Pullstrategie
Als fabrikant of importeur wilje de medewerking van de tussenhandel afdwingen. Dit doe je door de consument, zonder tussenkomst van de tussenhandel, met promotie te benaderen.
Dat veroorzaakt bij de detailhandel een vraag van de consument naar jouw product. Hij verwacht gewoonweg dat jouw product bij de detailhandel te koop is.
Slide 37 - Tekstslide
Pullstrategie
Slide 38 - Tekstslide
Pushstrategie
Pushstrategie Hierbij heb je meer medewerking van de tussenhandel nodig. Je richt je niet direct op de consument, maar probeert de tussenhandel over te halen het product in het assortiment op te nemen.
Je duwt het product (= push) dus eigenlijk van bovenaf door de bedrijfskolom heen. Je geeft de tussenhandel allerlei kortingen en verbetert zo zijn brutowinstmarge op het product.