V5 Herhaling Kosten en uitgaven

Begintaak
Los de opgave op (5 minuten)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Begintaak
Los de opgave op (5 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

hele
euro's
timer
7:00

Slide 2 - Open vraag

Antwoord
 Contante uitgaven: (66.817 + 38.150 + 47.742) x 0,35 = 53.448,15
  
 Uitgaven aan crediteuren: (47.742 + 57.225 + 66.817) x 0,65 = 111.659,60

 Totaal: 53.448,15 + 111.659,60 = € 165.107,75 = € 165.108

Slide 3 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling
  • Kosten en uitgaven
  • 3.25, 3.26, 3.27

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een balans?
A
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
B
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
C
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
D
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode

Slide 6 - Quizvraag

Wat staat er links op de balans
A
Vaste Activa, Vlottende Activa, Liquide Middelen
B
Omzet en winst
C
Eigen Vermogen en Vreemd Vermogen

Slide 7 - Quizvraag

Ik los een lening af met 1.000 Euro.
Hoe komt dit op de balans?
A
Niet
B
lening (rechts) - 1.000 Bank (links) - 1.000
C
Lening (rechts): -1.000 Eigen vermogen: +1.000

Slide 8 - Quizvraag


• De omzet op rekening inclusief 9% omzetbelasting bedraagt € 398.940,-.
• De contante omzet inclusief 9% omzetbelasting bedraagt € 16.895,-.
• De gemiddelde brutowinst is 20% van de verkoopprijs.
• Een jaar is 365 dagen.
Bereken de inkoopwaarde van de omzet
A
300.000
B
305.200
C
400.000
D
405.200

Slide 9 - Quizvraag

Antwoord



398940/1,09= 366.000
16895/1,09 = 15.500
366.000+15.500=381.500 X 0,8 = 305.200

Slide 10 - Tekstslide

Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000
Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000
April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500
Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000
Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw:
Inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht
Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de uitgaven in Q2
A
inkopen maart, april, mei ex btw
B
inkopen van april, mei, juni ex btw
C
inkopen van maart, april, mei incl btw
D
inkopen van april, mei, juni incl btw

Slide 11 - Quizvraag

Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000
Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000
April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500
Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000
Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw:
Inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht
Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de uitgaven in Q2

Slide 12 - Tekstslide

Kosten en Uitgaven

Slide 13 - Tekstslide

Inkoop nieuwe voorraad voor € 300

A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 14 - Quizvraag

Energierekening van november '24 ten bedrage van € 280 betaald

A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 15 - Quizvraag

Inkoopwaarde van de omzet deze maand: € 500


A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 16 - Quizvraag

Nieuwe inventaris van € 400 aangeschaft

A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide

Slide 17 - Quizvraag

Permanentie 
  • betekenis: een bedrijf stelt meerdere keren per jaar  een balans en winst-en-verliesrekening op 

Slide 18 - Tekstslide

Permanentie 
  • betekenis: een bedrijf stelt meerdere keren per jaar  een balans en winst-en-verliesrekening op 
Doelen van permanentie 
  1.  permanent inzicht hebben in financiële positie en resultaten
  2. juiste toerekening van kosten en opbrengsten over verschillende perioden

Slide 19 - Tekstslide

Kosten en uitgaven
  • Verschil tussen kosten en uitgaven

Slide 20 - Tekstslide

Kosten en uitgaven
  • Verschil tussen kosten en uitgaven
  • Kosten maak je als bedrijf wanneer je gebruik maakt van goederen en diensten (je hoeft ze niet per definitie direct te betalen)
  • Uitgaven houdt in dat geld je bedrijf uit gaat. Dit zijn niet per definitie kosten. 

Slide 21 - Tekstslide

Kosten en Uitgaven
  • Onderscheid in soorten kosten
    - Kosten die vooruit worden betaald
    - Kosten die achteraf worden betaald 

Slide 22 - Tekstslide

Transitorische posten
Uitstelpost: verwerking in resultatenrekening (de kosten) volgt op later moment dan de betaling

Slide 23 - Tekstslide

Transitorische posten
Uitstelpost: verwerking in resultatenrekening (de kosten) volgt op later moment dan de betaling
Anticipatiepost: betaling volgt op later moment dan de verwerking in de resultatenrekening 

Slide 24 - Tekstslide

1/10/2019 lening €10.000, interest 1% per kwartaal, betaling aflossing €400 en interest achteraf per kwartaal
Bereken de kosten met betrekking tot de lening in juli 2020. (€ X.XXX,XX)

Slide 25 - Open vraag

Antwoord

Slide 26 - Tekstslide

Als de interest nog niet is betaald, ontstaat schuld (nog te betalen interest). Bereken het bedrag dat bij deze lening (€400 afl, 1% p kw) voor de interest van de lening op de balans van 31 mei 2020 wordt opgenomen. (€ X.XXX,XX)

Slide 27 - Open vraag

Antwoord

Slide 28 - Tekstslide

De annuïteitenlening

Slide 29 - Tekstslide

Wat gebeurt er met het aflossingsbedrag bij een annuïteit?
A
Wordt per termijnbedrag kleiner
B
Wordt per termijnbedrag groter
C
Blijft per termijnbedrag gelijk
D
Dat hangt van de annuïteit af

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

1-1-2024 Lening €500.000, looptijd 30 jaar, interest 4%, jaarlijkse annuïteit €28.915, betaling 31-12, eerste keer 31-12-2024
Wat is het bedrag aan aflossing op 31-12-2025? (€ x.xxx,xx)

Slide 32 - Open vraag

Antwoord Wat is het bedrag aan aflossing op 31-12-2025?
Interest 2024:  0,04 * €500.000 = €20.000
Aflossing 2024: €28.915-€20.000= €8.915
Saldo lening €491.085
Interest 2025:  €491.085 * 0,04 = €19.643,40
Aflossing 2025: €28.915-€19.643,40 = €9.271,60

Slide 33 - Tekstslide

Maken
Francken, Arjo, Smulpaap en Brughel

Slide 34 - Tekstslide

Wat weet je nu meer dan aan het begin van de les?

Slide 35 - Open vraag