Signaalwoorden_pascalcollege_pvw_nov22

Voordat we gaan beginnen...
15 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
timer
10:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
15 minuten lezen uit je leesboek
In stilte!
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?

Slide 4 - Woordweb

Een deel van Nederlands vindt dat de coronamaatregelen strenger worden, maar ik vind van niet.
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Toelichtend verband

Slide 5 - Quizvraag

Doordat ik zo hard geleerd had, heb ik nu een voldoende.
A
Oorzakelijk verband
B
Tijdaangevend verband
C
Redengevend verband
D
Toelichtend verband

Slide 6 - Quizvraag

Ik wil graag een voldoende halen en daarom begin ik nu al met leren.
A
Opsommend verband
B
Tijdaangevend verband
C
Redengevend verband
D
Toelichtend verband

Slide 7 - Quizvraag

Theorie

Slide 8 - Tekstslide

Drie nieuwe tekstverbanden
  • Doel-middelverband: Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
  • Vergelijkend verband: Laat een verschil of overeenkomst zien.
  • Samenvattend verband: Een verkorte weergave van informatie uit de tekst wordt gegeven. 

Slide 9 - Tekstslide

Ik heb bijles zodat ik een voldoende haal voor Frans.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 10 - Quizvraag

Mijn broertje is net zo oud als jouw zusje.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 11 - Quizvraag

Kortom, dit was de les over tekstverbanden en signaalwoorden.
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband

Slide 12 - Quizvraag

Weet je nog?

Slide 13 - Tekstslide

Noteer een zin met een opsommend verband.

Slide 14 - Open vraag

Noteer een zin met een toelichtend verband.

Slide 15 - Open vraag

Noteer een zin met een chronologisch verband

Slide 16 - Open vraag

Noteer een zin met een vergelijkend verband

Slide 17 - Open vraag