Grammatica 1-3

Grammatica
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Op welke manieren kan je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 2 - Open vraag

Persoonsvorm
Ik koop een roze koek.

Tijd: Ik kocht een roze koek.
Persoon: Frank koopt een roze koek.
Getal: De zusjes kopen een roze koek.
Vraag: Koop ik een roze koek?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Willeke wil vandaag een cake gaan maken.
A
wil
B
gaan
C
maken
D
cake

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

De draaiende deur stopt plotseling.
A
draaiende
B
deur
C
stopt
D
plotseling

Slide 5 - Quizvraag

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin.
Lara fietst vanmiddag naar huis.

Slide 7 - Open vraag

Wat is geen zinsdeel?
De antwoorden van de toetsen werden door de leerlingen verspreid.
A
door de leerlingen
B
de antwoorden van de toetsen
C
de antwoorden
D
werden verspreid

Slide 8 - Quizvraag

Het onderwerp
Het onderwerp is iemand of iets die iets doet in de zin.

Je kan het antwoord vinden door..

Slide 9 - Tekstslide

Welke vraag moet je stellen voor het onderwerp?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 11 - Quizvraag

De boeken vielen van de plank.
A
de boeken
B
vielen
C
van de
D
plank

Slide 12 - Quizvraag

Gisteren wilden Klaas en Joop een cadeau gaan kopen.
A
gisteren
B
een cadeau
C
Klaas
D
Klaas en Joop

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.

Werkwoorden geven aan wat iemand doet.

Slide 14 - Tekstslide

Maak een zin met het werkwoord verkopen erin.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik besloot een Iphone te kopen
A
besloot
B
besloot kopen
C
besloot te kopen
D
besloot een Iphone

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De zwemmer liep rustig de berg op.
A
zwemmer liep
B
liep rustig
C
liep
D
liep op

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Link