Weer en klimaat les 1 (2.1 en 2.2)

lesdoelen les 1
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen het weer en het klimaat.
  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde.
  • Weet je wat de dampkring is en waarom deze zo nuttig is. 
  • Begrijp je wat de stralingsbalans is.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

lesdoelen les 1
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen het weer en het klimaat.
  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde.
  • Weet je wat de dampkring is en waarom deze zo nuttig is. 
  • Begrijp je wat de stralingsbalans is.

Slide 1 - Tekstslide

Weer en klimaat
Drie manieren om de stof tot je te nemen:
  1. Je werkt zelfstandig vanuit het Basisboek (boek of online) en maakt de opgaven uit LessonUp in je schrift.
  2. Je kijkt filmpjes via LessonUp (of leest soms de teksten uit het Basisboek als er geen filmpjes zijn) en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.
  3. Je vraagt om extra uitleg van de docent en maakt de opgaven in LessonUp in je schrift.

Slide 2 - Tekstslide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.1 Weer en klimaat (B42)
2.2 Zon en aarde (B43 - B46)

Slide 3 - Tekstslide

Lees B42 of bekijk dit filmpje.
Beantwoord daarna deze vraag:
Beschrijf het verschil tussen
weer en klimaat?

Slide 4 - Open vraag

Lees B43 en B44
En/of kijk dit filmpje 
Bestudeer daarna bovenstaand plaatje

Slide 5 - Tekstslide

Wat zou er gebeuren met de seizoenen als de aarde recht stond t.o.v. de zon?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Welk seizoen is het in de vorige slide in Nederland
A
Lente
B
Zomer
C
Herfst
D
Winter

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf deze tekst over in je schrift en vul op de lege plekken de ontbrekende woorden in
De aarde draait in één ... rond de ... en in één ... om haar schuine ... . Door deze schuine stand vallen de ... het hele jaar door anders.
Rond 21 juni staat de zon ... op 23½° Noorderbreedte (N.B.), met ... (naam van een seizoen) op het noordelijk halfrond en ... (naam van een seizoen) op het zuidelijk halfrond.
Rond 22 december is dit omgekeerd, met de zon loodrecht op 23½° Zuiderbreedte (Z.B.). Tussen deze breedtes, de ... , liggen de ... waar het altijd ... is. 
Rond 21 juni blijft de Noordpool altijd in het ... (...) en rond 22 december altijd in het ... (...).
Rond 21 maart en 23 september staat de zon loodrecht op de ... en zijn dag en nacht overal even lang.

Slide 9 - Tekstslide

Lees B45 en B46
Schrijf in je schrift:
  1. om welke 3 redenen de dampkring belangrijk is.
  2. wat er zou gebeuren als we geen broeikasgassen hadden in de atmosfeer. 
  3. een beschrijving van de stralingsbalans

Slide 10 - Tekstslide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 1!
Aan het einde van deze les:
  • Weet je het verschil tussen het weer en het klimaat.
  • Kun je uitleggen waarom wij seizoenen hebben op de aarde.
  • Weet je wat de dampkring is en waarom deze zo nuttig is. 
  • Begrijp je wat de stralingsbalans is.

Slide 11 - Tekstslide

lesdoelen les 2
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat temperatuurfactoren zijn en kun je de 5 temperatuurfactoren opnoemen.
  • Kun je twee oorzaken noemen waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur 
  • Weet je twee manieren om de luchtstreken te begrenzen
  • Snap je het onderscheid tussen de verschillende luchtstreken
  • Begrijp je wat er met isothermen bedoeld wordt

Slide 12 - Tekstslide

Weer en klimaat
Deze les leer je over:
2.3 Temperatuurfactoren: breedteligging (B47 - B50)

Slide 13 - Tekstslide

Lees B47: temperatuurfactoren
  1. Schrijf de vijf temperatuurfactoren over in je schrift, samen met de korte beschrijving die erachter staat. 

    We gaan het deze les alleen over de temperatuurfactor breedteligging hebben. 
  2. Wat denk jij: Ligt Nederland op lage of op hoge breedte? Je hoeft dit nog niet op te zoeken!


Slide 14 - Tekstslide

Lees B48 en/of kijk het filmpje
3) Welke twee oorzaken verklaren waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur? Gebruik het plaatje hiernaast in je antwoord. 

Slide 15 - Tekstslide

Lees B49, schrijf onderstaande tekst over in je schrift en vul de juiste woorden in bij de ...
De temperatuurzones op aarde noem je de ...
Bij de ... begrenzing gebruik je ... om de luchtstreken te begrenzen. De andere manier is de ... begrenzing.
Bij de ... is het twaalf maanden per jaar warm. Je bent daar in de ... . Als je in de richting van de polen reist wordt het langzamerhand ... . Bij de breedtegraad van 23½° N.B. en 23½° Z.B. houden de tropen op en begint de ... zone. De breedtecirkels van 23½° noem je de ... .
De ...  zone ligt tussen de breedtecirkels van 23½° en 66½°. Hier is de temperatuur niet te ... en niet te ... . Het deel van de gematigde zone dat het dichtst bij de tropen ligt, heet de ... . Het is er gemiddeld minder ... dan in de tropen, maar ... dan in de rest van de ... zone.
Als je nog verder naar de .. reist, kom je in de poolstreken. Het is er ’s zomers lang ... en ’s winters lang ... . De breedtecirkels van 66½° noem je de ... .

Slide 16 - Tekstslide

Lees B50
4) Wat gebeurt er met het landschap als je de 10 °C-isotherm van de warmste maand oversteekt? 
5) Komt de wiskundige of de thermische begrenzing het meeste overeen met het landschap dat je ziet? Leg je antwoord uit! 

Slide 17 - Tekstslide

Als je klaar bent controleer dan de lesdoelen van les 2!
 Aan het einde van deze les:
  • Weet je wat temperatuurfactoren zijn en kun je de 5 temperatuurfactoren opnoemen (eventueel mbv je aantekeningen).
  • Kun je twee oorzaken noemen waarom de breedteligging van invloed is op de temperatuur 
  • Weet je twee manieren om de luchtstreken te begrenzen
  • Snap je het onderscheid tussen de verschillende luchtstreken
  • Begrijp je wat er met isothermen bedoeld wordt

Slide 18 - Tekstslide