Economie goederen

Economie goederen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie goederen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen?
Kijken en vragen beantwoorden
Instructie
Lezen en maken
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

https://schooltv.nl/video-item/de-rekenkamer-in-de-klas-wat-kost-een-plastic-tasje

Slide 3 - Tekstslide

Economie is de studie van hoe mensen keuzes maken om hun behoeften en wensen te vervullen met beperkte middelen.

Slide 4 - Tekstslide

Belang van economie
Economie beïnvloedt alle aspecten van ons leven, van werkgelegenheid en prijzen tot de productie van goederen en diensten.

Slide 5 - Tekstslide

Consumentenorganisaties
  • Consumentenorganisaties komen op voor de belangen van consumenten. 
  • Ze geven advies over producten zonder hiermee als doel te hebben meer winst te maken.

Slide 6 - Tekstslide

Vergelijkend warenonderzoek
  • Test tussen verschillende merken.
  • Vergelijkt kenmerken van het product zoals 
  • prijs, kwaliteit, gebruiksgemak

Slide 7 - Tekstslide

Een vergelijkend warenonderzoek

Slide 8 - Tekstslide

Vergelijkend warenonderzoek van de consumentenbond
Vergelijkend warenonderzoek:
onafhankelijk onderzoek waarbij gelijksoortige producten van verschillende merken met elkaar worden vergeleken

Slide 9 - Tekstslide

Basisbegrippen bij economie
Aanbod, vraag, geld, productie, consumptie, schaarste en keuzes zijn enkele van de basisbegrippen die essentieel zijn in de economie.

Slide 10 - Tekstslide

Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet, zoals bediening in een restaurant of het knippen van iemands haar.

Slide 11 - Tekstslide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 12 - Tekstslide

Middelen
Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig zoals tijd en geld

Deze middelen zijn beperkt, dat noem je schaarste.

Slide 13 - Tekstslide

Producten
Goederen en diensten noem je producten.

Als we over producten praten, kunnen dit dus zowel goederen als diensten zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Behoeften verschillen door:
  • budget (hoeveel heb je te besteden)
  • leeftijd
  • geslacht
  • de invloed van vrienden en klasgenoten
  • de invloed van familie
  • de invloed van reclame

Slide 15 - Tekstslide

Goederen
Tastbare producten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.

Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee, zoals een fiets.
Verbruiksgoederen raken op, zoals voedsel of shampoo.

Slide 16 - Tekstslide

Vrije goederen
Vrije goederen zijn tegenovergesteld aan schaarse goederen. Iedereen mag er gebruik van maken, zonder er voor te hoeven betalen.

Voorbeelden: zonlicht, wind, zeewater.

Slide 17 - Tekstslide

Complementaire goederen
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen. 
 
Bijvoorbeeld:  
koffie en koffiemelk 
auto en benzine 
patat en mayonaise 
tandpasta en een tandenborstel

Slide 18 - Tekstslide

Substitutiegoederen
Substitutiegoederen zijn goederen die elkaar in het gebruik kunnen vervangen.  
 
 Enkele voorbeelden van substitutiegoederen: 
  • in plaats van de auto te gebruiken, kun je ook de trein nemen. 
  • koffie drinken, kun je vervangen door thee drinken. 
  • om een kaars aan te steken kun je een aansteker gebruiken, maar ook een lucifer.

Slide 19 - Tekstslide

Welke functie heeft geld NIET?
A
smeermiddel
B
rekenmiddel
C
ruilmiddel
D
spaarmiddel

Slide 20 - Quizvraag

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is chartaal geld?
A
het spaargeld op de bank
B
het loon dat je krijgt
C
munten en biljetten
D
geld op je pinpas

Slide 22 - Quizvraag

Wat is ruil in natura?
A
hetzelfde als een indirecte ruil
B
het kopen van spullen in de winkel
C
het ontvangen van loon op de bank
D
hetzelfde als een directe ruil

Slide 23 - Quizvraag

Welke van onderstaande is een schaars goed?
A
zeewater
B
zonlicht
C
drinkwater
D
regen

Slide 24 - Quizvraag

De afkorting Nibud betekent: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Een overzicht van je inkomsten en uitgaven noem je een ...
A
Budget
B
Nibud
C
Begroting
D
Excell

Slide 26 - Quizvraag

Bij wie kun je terecht voor informatie en tips over budgetteren?
A
Consumentenbond
B
ANWB
C
De bank
D
het Nibud

Slide 27 - Quizvraag

De waarde die op het geld gedrukt staat noemen we ook wel
A
Intrinsieke waarde
B
Nominale waarde
C
Interne waarde
D
Extrinsieke waarde

Slide 28 - Quizvraag

Directe ruil
Indirecte ruil
Brood → groente
Brood → geld → groente

Slide 29 - Sleepvraag

Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding.
Giraal geld
Chartaal geld

Slide 30 - Sleepvraag

Schaars of vrij?
Schaars
Vrij

Slide 31 - Sleepvraag