herhalingsles hoofdstuk 2 taalverzorging

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

herhalingsles hoofdstuk 2 taalverzorging

Wat te leren voor de toets: 

2.1 persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

2.2 persoonsvorm in de verleden tijd

2.3 voltooid en tegenwoordig deelwoord

2.4 Engelse werkwoorden 

2.5 alles door elkaar

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Door de zin van tijd te veranderen
2. Door de zin hetzelfde te laten en te kijken welke werkwoorden belangrijk zijn
3. Door de zin vragend te maken
4. de persoonsvorm zijn alle werkwoorden in de zin

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:
Die acteur wordt al jaren (belagen) door een stalkende fan.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in:
Vanaf volgende maand (halveren) ons bedrijf de voorrijkosten

1. halfeert
2. halveren
3. halveert

Wat is de persoonsvorm verleden tijd:
De eendjes (vluchten) het water in.

1. vluchtte
2. vluchtten
3. vluchten
4. vluchtde

Het voltooid deelwoord

Noteer het voltooid deelwoord van de volgende werkwoorden
Ik heb nooit meer (horen) hoeveel de maatregelen uiteindelijk hebben (kosten).

Wanneer eindigt het op -d of -t 

Stap 1) maak de stam van het werkwoord bijvoorbeeld werken -> stam is werk 

Stap 2: is het een sterk of zwak werkwoord? 

Stap 3: bij een zwak werkwoord kijk je naar -d of -t. Zit de laatste letter van de stam in 't Kofschip of ex-fokschaap? 

4: Werk -> zit in 't Kofschip, dus voltooid deelwoord is gewerkt

Let op!

Wanneer je het voltooid deelwoord maakt, kijk je naar het werkwoord zonder -en. 

Bijvoorbeeld doven -> -en eraf = dov 

zit de v in het 'T Kofschip of ex-fokschaap -> nee

Dus gedoofd 

Noteer de juiste vorm van de bijvoeglijk gebruikte deelwoord:
het (verspreiden) idee

1. verspeiden
2. verspreidde
3. verspreide

Wat is een tegenwoordig deelwoord?

1. Wanneer iets nu gebeurt
2. Wanneer twee dingen tegelijkertijd gebeuren
3. Een tegenwoordig deelwoord bestaat niet

Vul het goede antwoord in:
Karel kwam (niezen) het kantoor binnen.

1. niest
2. niezend
3. niezent
4. niesde

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
Mijn broer (gamen) het hele weekend.

1. gamet
2. gamed
3. gamt
4. gamen

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Patrick (squashen) iedere dinsdag.

Vul het goede antwoord in:
Omdat ik zaterdag niet naar de familie wilde, (faken) ik een griepje

1. fake
2. fakete
3. fakede

Engelse werkwoorden vervoeg je op precies dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden

Vul het goede antwoord in:
Welke muziek (streamen) jullie afgelopen jaar het meeste?

1. streamen
2. streamde
3. streamden
4. streamten

Vul het goede antwoord in van de verleden tijd :
Monique (cheaten) tijdens het spelen van het spel.

1. cheat
2. cheatte
3. cheatde
4. cheatten

Jullie mogen individueel aan de slag om de toets voor te bereiden, succes!