In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2:
Het weer
Slide 1 - Tekstslide
Programma van de les
Herhaling 2.2
Uitleg paragraaf 2.2
Zelfstandig aan de slag
Slide 2 - Tekstslide
Een fase is:
A
een toestand waarin een stof kan verkeren
B
vast en vloeibaar
C
Een toestand waarin alleen water zich kan verkeren
D
een overgang van een stof
Slide 3 - Quizvraag
Hoe heet de fase-overgang van de vaste naar de vloeibare fase?
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 4 - Quizvraag
Hoe heet de fase-overgang van de vloeibare naar de gasvormige fase?
A
Smelten
B
Stollen
C
Verdampen
D
Condenseren
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de fase?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de fase?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de fase?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
Slide 8 - Quizvraag
Leerdoelen
De leerling kan in eigen woorden beschrijven wat luchtdruk is.
De leerling kan uitleggen hoe een barometer werkt.
De leerling kan kan in eigen woorden beschrijven wat een lagerdrukgebied/ hogerdrukgebied is.
De leerling weet het verschil tussen luchtdruk en absolute druk
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
Omdat lucht niet niets is, heeft lucht ook een gewicht.
Deze luchtlaag bevat allemaal deeltjes die alle kanten op bewegen. Daardoor oefenen ze kracht uit naar alle kanten. Dit noem je de luchtdruk (P) (pressure).
Deze luchtdruk meet je met een barometer. De barometer geeft je de atmosferische druk. (oftewel, de kracht waarmee de atmosfeer op de aarde drukt).
Slide 11 - Tekstslide
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
De luchtdruk wordt gemeten in Pascal (Pa) of Bar
1mbar (millibar)= 1 hPa (hectopascal)
De luchtdruk is niet altijd hetzelfde. Als je
hoger komt, zit er minder lucht boven je
en die druk dan ook minder op je.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
Er zijn ook plekken waar geen lucht meer drukt. Er is dan sprake van een vacuüm.
Slide 14 - Tekstslide
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
Zoals we al gezien hadden is de luchtdruk niet altijd hetzelfde. We zeggen dat de normale luchtdruk 1 bar is. Als het lager dan 1 bar is dan noemen we dat lage luchtdruk, en als het hoger dan 1 bar is dan noemen we dat hoge luchtdruk.
Die luchtdruk wordt ook gebruikt om het
weer te voorspellen.
Slide 15 - Tekstslide
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
Om de druk van de lucht in bepaalde voorwerpen (bijvoorbeeld een autoband) te meten gebruik je geen barometer (die is alleen voor atmosferische druk) maar een manometer.
Een manometer meet de overdruk (de druk die
bij de luchtdruk bij opkomt). De echte druk van
de band noem je de absolute druk.
Slide 16 - Tekstslide
Paragraaf 2.2 Luchtdruk
De absolute druk is de echte druk. Dus luchtdruk + de overdruk.
Als er ergens een onderdruk ontstaat (denk aan
de zoen) dan bereken je de absolute druk door
de luchtdruk - onderdruk te doen.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Zelfstandig aan de slag
Maak paragraaf 2.2
Bekijk het filmpje van de luchtdruk berekeningen nog eens als je het lastig vind.
Ben je klaar?
Ga je werk ook nakijken.
Op youtube zijn veel proefjes te vinden over luchtdruk die je ook kunnen helpen om de luchtdruk beter te begrijpen.