Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Mens en Maatschappij
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
Programma
Herhaling alle theorie (15 minuten)
Toets jezelf maken en bespreken (20 minuten)
Oefenenet oefengenerator (10 minuten).
Afronden (5 minuten).
Lesdoel
Je bent goed voorbereid op de toets van 09-10-2020.
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat rechten en plichten zijn.
Je weet wat strafbare feiten enmisdaden/misdrijven zijn en wat gedogen betekent.
Uitleg
In de wet zijn rechten en plichten van burgers vastgelegd. Rechten bepalen wat mag. Plichten bepalen wat moet.
Wie in Nederland woont moet weten wat in de wet staat. Burgers = inwoners van een land.
Strafbaar feit = overtreden van de wet (bijvoorbeeld door rood fietsen). Misdaad/misdrijf = ernstige overtreding (bijvoorbeeld drugs verhandelen).
Gedogen = niet straffen van strafbare feiten (bijvoorbeeld softdrugs verkopen).
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat er gebeurt als iemand voor de rechter komt.
Je kent het verschil tussen strafrecht en burgerlijk recht.
Uitleg
Mensen die worden verdacht van een strafbaar feit krijgen te maken met strafrecht.
De officier van justitie probeert te bewijzen dat iemand schuldig is (getuigen, bewijsmateriaal politie).
De advocaat staat de verdacht bij door te bewijzen dat hij onschuldig is of door te pleiten voor een zo laag mogelijk straf.
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat er gebeurt als iemand voor de rechter komt.
Je kent het verschil tussen strafrecht en burgerlijk recht.
Uitleg
De rechter onderzoekt of de verdachte schuldig is en bepaalt de straf (boete, werkstraf, gevangenisstraf).
Als de dader van een zwaar misdrijf geestelijk ziek is, wordt de dader verplicht behandeld in een psychiatrische kliniek. Deze strafvorm heet terbeschikkingstelling (tbs).
Als een veroordeelde of de officier van justitie het niet eens is met de beslissing van de rechter, kan hij of zijn in hoger beroep gaan.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat er gebeurt als iemand voor de rechter komt.
Je kent het verschil tussen strafrecht en burgerlijk recht.
Uitleg
Mensen die het ergens over oneens zijn (bijvoorbeeld bij overlast of schade) kunnen ook naar de rechter stappen. Zij krijgen te maken met burgerlijk of civiel recht.
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
Je weet wat de Franse Revolutie is.
Uitleg
Aan het begin van de tijd van pruiken en revoluties (18 eeuw) had de vorst absolutemacht.
Absolutisme = de vorst bepaalt alles en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen.
Lodewijk XVI was een absolute vorst.
In die tijd bestond de samenleving uit drie standen: (1) geestelijken, (2) edelen,(3) burgers.
Deze standen waren vertegenwoordigd in de Staten-Generaal.
Toen de burgers meer belasting moesten betalen, wilde de Staten-Generaal meer macht.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
Je weet wat de Franse Revolutie is.
Uitleg
Toen koning Lodewijk XVI dit weigerde, kwam de Staten-Generaal in opstand.
Op 14-07-1789 brak de revolutie uit onder de bevolking: de Franse Revolutie.
De burgers bestormden de gevangenis van de koning (de Bastille).
De Nationale Vergadering werd opgericht.
De koning werd later afgezet en Frankrijk werd een Republiek.
Omdat de koning wilde vluchten, werd hij onthoofd onder de guillotine.
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Je kent de kenmerken van de Verlichting.
Uitleg
Uit de onrust in Frankrijk kwam de generaal Napoleon op. Hij veroverde veel gebieden in Europa.
Ook in andere landen weren democratische revoluties. Het volk wilde meer macht.
In Nederland noemden de revolutionairen zich patriotten. Patriotten komen op voor hun vaderland. De patriotten wilden dat het volk zelf hun bestuurders mochten kiezen.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Je kent de kenmerken van de Verlichting.
Uitleg
In de Republiek hadden stadhouders en regenten de macht. Tegen het einde van de 18e eeuw was prins Willem V de stadhouder.
Zijn aanhangers werd prinsgezinden of orangisten genoemd. Prins Willem V was namelijk van de familie Van Oranje.
Er ontstond een strijd tussen de patriotten en de prinsgezinden/orangisten.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 10 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Je kent de kenmerken van de Verlichting.
Uitleg
Prins Willem V kreeg steun van de koning van Pruisen (Duitsland).
De patriotten kregen steun van de revolutionairen uit Frankrijk.
In 1795 namen de patriotten de macht over van de orangisten. Zij noemden Nederland voortaan de Bataafse Republiek. Dit wordt de Bataafse Revolutie genoemd.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 11 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Je kent de kenmerken van de Verlichting.
Uitleg
In de tijd van pruiken en revoluties gingen de mensen opnieuwe nadenken over de dingen die zij vanzelfsprekend vonden (bijvoorbeeld bestuursvormen en ideeën over de wereld).
Eise Eiginga bouwde bijvoorbeeld een planetarium om te laten zien hoe de planeten bewogen.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Je kent de kenmerken van de Verlichting.
Uitleg
Er werden veel onderzoeken, experimenten en uitvindingen gedaan.
Wetenschappelijk denken = onderzoeken, goed kijken en beschrijven.
Dit leidde tot de wetenschappelijke revolutie. De doorbraak van het wetenschappelijk denken wordt de Verlichting genoemd.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
Grondwet = de belangrijkste rechten en plichten van de burgers.
Eerste grondwet in 1798 na de Bataafse Revolutie.
Rechtsstaat = een staat waarin iedereen (burgers en overheid) zich aan de wet moet houden.
Grondrechten = rechten die in de grondwet staan (bijvoorbeeld recht om te demonstreren).
Slide 14 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
In de grondwet wordt ook beschreven hoe het land bestuurd wordt.
In 1814 werd Napoleon verslagen. De Fransen verlieten Nederlands. Er werd een nieuwe grondwet opgesteld.
De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.
Slide 15 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.
Willem I was staatshoofd van het koninkrijk der Nederlanden en regeringsleider.
Als regeringsleider was hij de baas van de ministers en bepaalde hij wie er in het parlement kwamen (volksvertegenwoordiging) kwamen.
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
1798: opgesteld na Bataafse Revolutie, begin rechtsstaat.
1814: opgesteld na Franse bestuur, begin koninkrijk der Nederlanden.
1848: opgesteld na nieuwe democratische revoluties, begin parlementaire democratie (volk de meeste macht, koning nog wel staatshoofd maar geen regeringsleider meer).
1983: grondwetswijziging > de overheid moet voor de burgers zorgen (bijvoorbeeld voor werkgelegenheid).
Slide 17 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de betekenis van Prinsjesdag.
Uitleg
Prinsjesdag valt altijd op de derde dinsdag van september.
Op Prinsjesdag maakt de regering de belangrijkste plannen voor het komende jaar bekend.
De koning leest deze plannen voor in de Troonrede.
Op die dag presenteert de minister van Financiën ook de Rijksbegroting. Hierin staan de te verwachten inkomsten en uitgaven voor het komende jaar.
De financiële toelichting wordt de miljoenennota genoemd.
De naam Prinsjesdag komt waarschijnlijk uit de tijd van stadhouder prins Willem V.
Slide 18 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
Na de Tweede Wereldoorlog gingen landen samenwerken.
Zij verenigden zichzelf in de Verenigde Naties (VN). Natie = volk.
In 1948 stelden de VN de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op. Universeel = voor de hele wereld.
Daarnaast zijn er organisaties, zoals Amnesty International, opgericht die controleren of de regeringen zich hieraan houden.
Slide 19 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
Voorbeelden van manieren waarop de VN zich inzet voor mensenrechten: waterputten aanleggen, gezondheidszorg organiseren, onderhandelen, vredestroepen inzetten.
De vredestroepen van de VN worden blauwhelmen genoemd. Zij zijn neutraal en proberen vechtende partijen uit elkaar te houden of burgers te beschermen.
In 1995 konden de Nederlandse blauwhelmen niets doen omdat zij niet mochten vechten toen het Servische leger 8000 moslimmannen vermoordden in Srebrenica.
Slide 20 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
In oorlogsgebieden lopen de mensenrechten gevaar. Daar probeert de VN de vrede te herstellen en te bewaren.
Mensen slaan op de vlucht voor oorlog, honger en vervolging. Vaak komen zij in tentenkampen vlak over de grens terecht.
Sommigen vluchten naar een veilig land om asiel (bescherming) aan te vragen.
Slide 21 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
20 november 1989 is het Kinderrechtenverdrag aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN. In Nederland geldt dit sinds 1995.
Om deze kinderrechten te beschermen is Unicef opgericht door de VN.
Unicef zet zich in voor bijvoorbeeld schoon drinkwater en de bouw van scholen. Zo leren kinderen goed voor zichzelf te zorgen, bijvoorbeeld over wat gezond voedselis en hoe ziektes voorkomen kunnen worden.
Slide 22 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
Lesdoel
Je bent goed voorbereid op de toets van 09-10-2020.
Opdracht
Maak Test jezelf (blz 124-125).
Oefen extra met de online cursustoetsen of de oefengenerator.