MM 2B - Herhalingsles H3 (les 9)

Welkom
Mens en Maatschappij
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Mens en Maatschappij

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?

Programma
  • Herhaling theorie cursus 3.1 en 3.2 (10 minuten)
  • Mini LessonUp-quiz (5 minuten)
  • Test jezelf maken en bespreken ( minuten).
  • Afronden (5 minuten).

Lesdoel
  • Je bent goed voorbereid op de toets.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
  • Je weet wat rechten en plichten zijn.
  • Je weet wat strafbare feiten en misdaden/misdrijven zijn en wat gedogen betekent. 

Uitleg
  • In de wet zijn rechten en plichten van burgers vastgelegd. Rechten bepalen wat mag. Plichten bepalen wat moet.
  • Wie in Nederland woont moet weten wat in de wet staat. Burgers = inwoners van een land.
  • Strafbaar feit = overtreden van de wet (bijvoorbeeld door rood fietsen). Misdaad/misdrijf = ernstige overtreding (bijvoorbeeld drugs verhandelen). Misdadiger = dader van een misdrijf.
  • Gedogen = niet straffen van strafbare feiten (bijvoorbeeld softdrugs verkopen).

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
  • Je weet wat er gebeurt als iemand voor de rechter komt.

Uitleg
  • Mensen die worden verdacht van een strafbaar feit krijgen te maken met strafrecht.
  • De officier van justitie probeert te bewijzen dat iemand schuldig is (getuigen, bewijsmateriaal politie).
  • De advocaat staat de verdacht bij door te bewijzen dat hij onschuldig is of door te pleiten voor een zo laag mogelijk straf.
  • De rechter onderzoekt of de verdachte schuldig is en bepaalt de straf (boete, werkstraf, gevangenisstraf).

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
  • Je weet wat de Franse Revolutie is.

Uitleg
  • Aan het begin van de tijd van pruiken en revoluties (18 eeuw) had de vorst absolute macht.
  • Absolutisme = de vorst bepaalt alles en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen.
  • Lodewijk XVI was een absolute vorst.
  • In die tijd bestond de samenleving uit drie standen: edelen, geestelijken en burgers.
  • Deze standen waren vertegenwoordigd in de Staten-Generaal
  • Toen de burgers meer belasting moesten betalen, wilde de Staten-Generaal meer macht.

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
  • Je weet wat de Franse Revolutie is.

Uitleg

Standen
  • Eerste stand = edelen
  • Tweede stand = geestelijken
  • Derde stand = burgers
Oeps
Eerste stand = geestelijken
Tweede stand = edelen
Derde stand = burgers

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
  • Je weet wat de Franse Revolutie is.

Uitleg
  • Toen koning Lodewijk XVI dit weigerde, kwam de Staten-Generaal in opstand.
  • Op 14-07-1789 brak de revolutie uit onder de bevolking: de Franse Revolutie.
  • De burgers bestormden de gevangenis van de koning (de Bastille).
  • De Nationale Vergadering werd opgericht. 
  • De koning werd later afgezet en Frankrijk werd een Republiek.
  • Omdat de koning wilde vluchten, werd hij onthoofd onder de guillotine.

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wie Napoleon was.
  • Je weet wat de Bataafse Revolutie is.

Uitleg
  • Uit de onrust in Frankrijk kwam de generaal Napoleon op. Hij veroverde veel gebieden in Europa. 
  • Ook in andere landen waren democratische revoluties. Het volk wilde meer macht.
  • Machthebbers = mensen die de macht hebben.
  • In Nederland noemden de revolutionairen zich patriotten. Patriotten komen op voor hun vaderland. De patriotten wilden dat het volk zelf hun bestuurders mochten kiezen.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wie Napoleon was.
  • Je weet wat de Bataafse Revolutie is.

Uitleg
  • In de Republiek hadden stadhouders en regenten de macht. Tegen het einde van de 18e eeuw was prins Willem V de stadhouder. 
  • Er ontstond een strijd tussen de patriotten en Willem V.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
  • Je weet wie Napoleon was.
  • Je weet wat de Bataafse Revolutie is.

Uitleg
  • De patriotten kregen steun van de revolutionairen uit Frankrijk.
  • In 1795 namen de patriotten de macht over. Zij noemden Nederland voortaan de Bataafse Republiek. Dit wordt de Bataafse Revolutie genoemd.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800

Slide 10 - Tekstslide

iemand die een misdrijf heeft gepleegd
klaagt de verdachte aan
Vul de juiste begrippen in
iemand die voor de rechter staat
verdedigt de verdachte
officier van justitie
misdadiger
advocaat
verdachte

Slide 11 - Sleepvraag

eerste stand
tweede stand
derde stand
Zet de standen op de juiste plaats
edelen
geestelijken
burgers

Slide 12 - Sleepvraag

De Franse en de Bataafse ...
A
Revolutie
B
Absolutie
C
Resolutie
D
Executie

Slide 13 - Quizvraag

Lodewijk XVI was een ... vorst.
A
revolutionaire
B
absolute
C
democratische
D
parlementaire

Slide 14 - Quizvraag

De vertegenwoordiging van het volk
A
Staten-Generaal
B
standen
C
patriotten
D
orangisten

Slide 15 - Quizvraag

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
  • Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat: grondwet en grondrechten.
  • Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.

Uitleg
  • Grondwet = de belangrijkste rechten en plichten van de burgers.
  • Eerste grondwet in 1798 na de Bataafse Revolutie.
  • Rechtsstaat = een staat waarin iedereen (burgers en overheid) zich aan de wet moet houden (voorbeelden: leerplicht, woningwet).
  • Grondrechten = rechten die in de grondwet staan (bijvoorbeeld recht om te demonstreren).

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
  • Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat: grondwet en grondrechten.
  • Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.

Uitleg
  • In de grondwet wordt ook beschreven hoe het land bestuurd wordt.
  • In 1814 werd Napoleon verslagen. De Fransen verlieten Nederlands. Er werd een nieuwe grondwet opgesteld.
  • De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
  • Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat.
  • Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
  • Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.

Uitleg
  • De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.
  • Willem I was staatshoofd van het koninkrijk der Nederlanden en regeringsleider.
  • Als regeringsleider was hij de baas van de ministers en bepaalde hij wie er in het parlement kwamen (volksvertegenwoordiging) kwamen.

Slide 18 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
  • Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.

Uitleg
  • 1798: opgesteld na Bataafse Revolutie, begin rechtsstaat.
  • 1814: opgesteld na Franse bestuur, begin koninkrijk der Nederlanden.
  • 1848: opgesteld na nieuwe democratische revoluties, begin parlementaire democratie (volk de meeste macht, koning nog wel staatshoofd maar geen regeringsleider meer).
  • 1983: grondwetswijziging > de overheid moet voor de burgers zorgen (bijvoorbeeld voor werkgelegenheid).

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
  • Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in  de Verenigde Naties.
  • Je kent het belang van mensenrechten.

Uitleg
  • Na de Tweede Wereldoorlog gingen landen samenwerken.
  • Zij verenigden zichzelf in de Verenigde Naties (VN). Natie = volk.
  • In 1948 stelden de VN de Universele Verklaring van de REchten van de Mens op. Universeel = voor de hele wereld.
  • Daarnaast zijn er organisaties, zoals Amnesty International, opgericht die controleren of de regeringen zich hieraan houden. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
  • Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in  de Verenigde Naties.
  • Je kent het belang van mensenrechten.

Uitleg
  • Voorbeelden van manieren waarop de VN zich inzet voor mensenrechten: waterputten aanleggen, gezondheidszorg organiseren, onderhandelen, vredestroepen inzetten.
  • De vredestroepen van de VN worden blauwhelmen genoemd. Zij zijn neutraal en proberen vechtende partijen uit elkaar te houden of burgers te beschermen.
  • In 1995 konden de Nederlandse blauwhelmen niets doen omdat zij niet mochten vechten toen het Servische leger 8000 moslimmannen vermoordden in Srebrenica.

Slide 21 - Tekstslide

Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
  • Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in  de Verenigde Naties.
  • Je kent het belang van mensenrechten.

Uitleg
  • Veel mensen zijn op de vlucht voor oorlog, honger of vervolging.
  • Vluchtelingen vragen asiel (bescherming) aan in een ander land.

Slide 22 - Tekstslide

Wat staat in de grondwet geregeld?
A
de belangrijkste rechten van de burgers
B
de belangrijkste rechten en plichten van de burgers
C
de belangrijkste rechten en plichten van de burgers + de bestuursvorm van het land
D
de bestuursvorm van het land

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

rechtsstaat
parlementaire democratie
Vul het jaartal van de bijbehorende grondwet in
koninkrijk der Nederland
beter zorgen voor de burgers
1848
1814
1798
1983

Slide 25 - Sleepvraag

Mensen op de vluchten vragen vaak ... aan in een ander land.
A
rechten
B
asiel
C
vrede
D
plichten

Slide 26 - Quizvraag

Organisatie waarin alle landen samenwerken.
A
Amnesty International
B
Verenigde Naties
C
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Slide 27 - Quizvraag