In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Klas: BGO4
Vak: M&M Dinsdag 2de uur
Welkom!
Telefoon weg Jas uit Pak je les materiaal Ga lekker zitten
Slide 1 - Tekstslide
Klas: BGO4
Vak: M&M Dinsdag 1ste uur
LESDOEL:
Einde van de les heb je alle inhoud van de lessen van het afgelopen hoofdstuk herhaald en ben je voorbereid voor de toets.
Wat heb je nodig?
M&M boek
laptop
pen
PLAN:
Check huiswerk
Herhaling via LU
Maak de Topografie opdrachten
Maak de zelftest
TAAK:
Maak de topografie
Maak de test jezelf.
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat rechten en plichten zijn.
Je weet wat strafbare feiten enmisdaden/misdrijven zijn en wat gedogen betekent.
Uitleg
In de wet zijn rechten en plichten van burgers vastgelegd. Rechten bepalen wat mag. Plichten bepalen wat moet.
Wie in Nederland woont moet weten wat in de wet staat. Burgers = inwoners van een land.
Strafbaar feit = overtreden van de wet (bijvoorbeeld door rood fietsen). Misdaad/misdrijf = ernstige overtreding (bijvoorbeeld drugs verhandelen). Misdadiger = dader van een misdrijf.
Gedogen = niet straffen van strafbare feiten (bijvoorbeeld softdrugs verkopen).
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.1 Wetten en regels
Leerdoel
Je weet wat er gebeurt als iemand voor de rechter komt.
Uitleg
Mensen die worden verdacht van een strafbaar feit krijgen te maken met strafrecht.
De officier van justitie probeert te bewijzen dat iemand schuldig is (getuigen, bewijsmateriaal politie).
De advocaat staat de verdacht bij door te bewijzen dat hij onschuldig is of door te pleiten voor een zo laag mogelijk straf.
De rechter onderzoekt of de verdachte schuldig is en bepaalt de straf (boete, werkstraf, gevangenisstraf).
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
Je weet wat de Franse Revolutie is.
Uitleg
Aan het begin van de tijd van pruiken en revoluties (18 eeuw) had de vorst absolutemacht.
Absolutisme = de vorst bepaalt alles en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen.
Lodewijk XVI was een absolute vorst.
In die tijd bestond de samenleving uit drie standen: edelen, geestelijken en burgers.
Deze standen waren vertegenwoordigd in de Staten-Generaal.
Toen de burgers meer belasting moesten betalen, wilde de Staten-Generaal meer macht.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
Je weet wat de Franse Revolutie is.
Uitleg
Standen
Eerste stand = edelen
Tweede stand = geestelijken
Derde stand = burgers
Oeps
Eerste stand = geestelijken
Tweede stand = edelen
Derde stand = burgers
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wat het absolutisme betekent, wanneer het eindigde en hoe dit kwam.
Je weet wat de Franse Revolutie is.
Uitleg
Toen koning Lodewijk XVI dit weigerde, kwam de Staten-Generaal in opstand.
Op 14-07-1789 brak de revolutie uit onder de bevolking: de Franse Revolutie.
De burgers bestormden de gevangenis van de koning (de Bastille).
De Nationale Vergadering werd opgericht.
De koning werd later afgezet en Frankrijk werd een Republiek.
Omdat de koning wilde vluchten, werd hij onthoofd onder de guillotine.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Uitleg
Uit de onrust in Frankrijk kwam de generaal Napoleon op. Hij veroverde veel gebieden in Europa.
Ook in andere landen waren democratische revoluties. Het volk wilde meer macht.
Machthebbers = mensen die de macht hebben.
In Nederland noemden de revolutionairen zich patriotten. Patriotten komen op voor hun vaderland. De patriotten wilden dat het volk zelf hun bestuurders mochten kiezen.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Uitleg
In de Republiek hadden stadhouders en regenten de macht. Tegen het einde van de 18e eeuw was prins Willem V de stadhouder.
Zijn aanhangers werd prinsgezinden of orangisten genoemd. Prins Willem V was namelijk van de familie Van Oranje.
Er ontstond een strijd tussen de patriotten en de prinsgezinden/orangisten.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.2 Hoe verloren vorsten hun macht?
Leerdoelen
Je weet wie Napoleon was.
Je weet wat de Bataafse Revolutie is.
Uitleg
Prins Willem V kreeg steun van de koning van Pruisen (Duitsland).
De patriotten kregen steun van de revolutionairen uit Frankrijk.
In 1795 namen de patriotten de macht over van de orangisten. Zij noemden Nederland voortaan de Bataafse Republiek. Dit wordt de Bataafse Revolutie genoemd.
Tijd van pruiken en revoluties
1700-1800
Slide 10 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat: grondwet en grondrechten.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Uitleg
Grondwet = de belangrijkste rechten en plichten van de burgers.
Eerste grondwet in 1798 na de Bataafse Revolutie.
Rechtsstaat = een staat waarin iedereen (burgers en overheid) zich aan de wet moet houden (voorbeelden: leerplicht, woningwet).
Grondrechten = rechten die in de grondwet staan (bijvoorbeeld recht om te demonstreren).
Slide 11 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat: grondwet en grondrechten.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Uitleg
In de grondwet wordt ook beschreven hoe het land bestuurd wordt.
In 1814 werd Napoleon verslagen. De Fransen verlieten Nederlands. Er werd een nieuwe grondwet opgesteld.
De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je kent de belangrijkste principes van de Nederlandse rechtsstaat.
Je weet hoe Nederland een koninkrijk werd en hoe de regering werd geregeld.
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
De zoon van Willem V kwam terug naar Nederland en werd koning Willem I.
Willem I was staatshoofd van het koninkrijk der Nederlanden en regeringsleider.
Als regeringsleider was hij de baas van de ministers en bepaalde hij wie er in het parlement kwamen (volksvertegenwoordiging) kwamen.
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.3 Hoe zijn rechten en plichten geregeld?
Leerdoelen
Je weet hoe de Nederlandse grondwet is ontwikkeld.
Uitleg
1798: opgesteld na Bataafse Revolutie, begin rechtsstaat.
1814: opgesteld na Franse bestuur, begin koninkrijk der Nederlanden.
1848: opgesteld na nieuwe democratische revoluties, begin parlementaire democratie (volk de meeste macht, koning nog wel staatshoofd maar geen regeringsleider meer).
1983: grondwetswijziging > de overheid moet voor de burgers zorgen (bijvoorbeeld voor werkgelegenheid).
Slide 14 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
Na de Tweede Wereldoorlog gingen landen samenwerken.
Zij verenigden zichzelf in de Verenigde Naties (VN). Natie = volk.
In 1948 stelden de VN de Universele Verklaring van de REchten van de Mens op. Universeel = voor de hele wereld.
Daarnaast zijn er organisaties, zoals Amnesty International, opgericht die controleren of de regeringen zich hieraan houden.
Slide 15 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
Voorbeelden van manieren waarop de VN zich inzet voor mensenrechten: waterputten aanleggen, gezondheidszorg organiseren, onderhandelen, vredestroepen inzetten.
De vredestroepen van de VN worden blauwhelmen genoemd. Zij zijn neutraal en proberen vechtende partijen uit elkaar te houden of burgers te beschermen.
In 1995 konden de Nederlandse blauwhelmen niets doen omdat zij niet mochten vechten toen het Servische leger 8000 moslimmannen vermoordden in Srebrenica.
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdstuk 3: Wat mag wel en wat mag niet?
3.4 Alle mensen dezelfde rechten
Leerdoelen
Je kent de betekenisvan internationale samenwerking in de Verenigde Naties.
Je kent het belang van mensenrechten.
Uitleg
Veel mensen zijn op de vlucht voor oorlog, honger of vervolging.
Vluchtelingen vragen asiel (bescherming) aan in een ander land.
Slide 17 - Tekstslide
eerste stand
tweede stand
derde stand
Zet de standen op de juiste plaats
edelen
geestelijken
burgers
Slide 18 - Sleepvraag
iemand die een misdrijf heeft gepleegd
aanklager
Vul de juiste termen in
iemand die voor de rechter staat
verdediger
officier van justitie
misdadiger
advocaat
verdachte
Slide 19 - Sleepvraag
De Franse en de Bataafse ...
A
Revolutie
B
Absolutie
C
Resolutie
D
Executie
Slide 20 - Quizvraag
Wat staat in de grondwet geregeld?
A
de belangrijkste rechten van de burgers
B
de belangrijkste rechten en plichten van de burgers
C
de belangrijkste rechten en plichten van de burgers + de bestuursvorm van het land
D
de bestuursvorm van het land
Slide 21 - Quizvraag
Lodewijk XVI was een ... vorst.
A
revolutionaire
B
absolute
C
democratische
D
parlementaire
Slide 22 - Quizvraag
De vertegenwoordiging van het volk
A
Staten-Generaal
B
standen
C
patriotten
D
orangisten
Slide 23 - Quizvraag
Wie waren géén aanhangers van stadhouder Willem V.
A
prinsgezinden
B
orangisten
C
patriotten
Slide 24 - Quizvraag
rechtsstaat
parlementaire democratie
Vul het jaartal van de bijbehorende grondwet in
koninkrijk der Nederland
beter zorgen voor de burgers
1848
1814
1798
1983
Slide 25 - Sleepvraag
Mensen op de vluchten vragen vaak ... aan in een ander land.
A
rechten
B
asiel
C
vrede
D
plichten
Slide 26 - Quizvraag
Organisatie waarin alle landen samenwerken.
A
Amnesty International
B
Verenigde Naties
C
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
Slide 27 - Quizvraag
Klas: BGO4
Vak: M&M Dinsdag 1ste uur
WAT IS JE TAAK?
Maak de opdrachten van cursus 3.1 ook de extra opdrachten.