Herhaling woordsoorten jaar 1
Voorzetsel Geeft vaak plaats, tijd of reden/ oorzaak aan. (aan-te-bij-op-na-tijdens-gedurende-vanwege-door-in-met-tussen-naast-over-uit)
Bijwoord
* Kan iets vertellen over een ww: Hij werkt slordig
* Kan iets vertellen over een bn: Die kleding is heel duur
* Kan iets vertellen over een ander bijwoord: Zij schrijft erg netjes
* Ontkenning: niet, nooit, geenszins
* Plaats/ richting: er, daar, hier, nergens, overal, waar, waarheen
* Tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig, wanneer
* Zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt