1. Je kunt het verschil tussen het verleden en de geschiedenis uitleggen.
2. Je weet met welke zaken je rekening moet houden als je bronnen gebruikt.
3. Je kent de namen en de jaartallen van de vijf historische periodes en de tien tijdvakken.
4. Je kunt met voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met gebeurtenissen, ontwikkelingen, verschijnselen en kenmerkende aspecten.
5. Je begrijpt waarom geschiedenis relevant is voor jou en voor de samenleving waarvan je deel uitmaakt.