Communicatie 1 communiceren doe je samen

Communicatie 1 
Communiceren doe je samen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Communicatie 1 
Communiceren doe je samen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Informatie delen én begrijpen
10 min
-Met of zonder woorden
5 min
-Communicatiemiddelen en -doelen
15 min
-Context

-Een doorlopend proces

-Oefenen
5 min

5 min

35 min

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat;
  •  Je kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen;
  •  Je kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen;
  • Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden van (mis)communicatie of uitingen bedenken waarin je doelmatig de elementen van communicatie inzet. 

Slide 3 - Tekstslide

Ken je de uitdrukking: "Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg"?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Informatie delen én begrijpen
Handboek blz 52
Latijnse communicare --> deelnemen aan.
Zender --> de spreker of schrijver.
Boodschap --> de informatie.
Ontvanger --> de lezer of luisteraar. 
Publiek --> de ontvanger(s).
Referentiekader --> Een soort bril waarin je alles ziet. 

Slide 5 - Tekstslide

Ik weet wat verbale en non-verbale communicatie betekent.
03

Slide 6 - Poll

Met of zonder woorden
Blz 53
Verbale communicatie --> taal met woorden. 
Non-verbale communicatie --> taal zonder woorden, met gebaren en gezichtsuitdrukking, lichaamshouding, oogcontact en stemgebruik. 
Communicatiemiddelen --> een vervoermiddel van je boodschap en je gebruikt er vaak meerdere tegelijk. 

Slide 7 - Tekstslide

Communicatiemiddelen en -doelen
Blz 53-54
Medium --> iets wat tussen jou en de ontvanger staat, vaak een voorwerp. 
Activeren --> de ontvanger iets laten doen. 
Amuseren --> de ontvanger vermaken. 
Informeren --> de ontvanger informatie geven. 
Beschouwen --> de ontvanger van meningen en argumenten voorzien om de ontvanger zelf een mening te laten vormen. 
Overtuigen --> de ontvanger jouw mening laten overnemen. 
Tekstvorm --> de vorm van een tekst.
Betogen --> de ontvanger overtuigen van jouw mening. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je al over "context"?

Slide 9 - Woordweb

Context
Blz 54-55
Context --> alles om de zender en ontvanger heen. Ook tijd, plaats en situatie. 

Slide 10 - Tekstslide

Toepassing
Uit welke drie elementen bestaat het basisprincipe van communicatie?

Waarom kun je niet in je eentje communiceren?

Zijn communicatiemiddelen en medium hetzelfde? 

Waarom is het belangrijk om het communicatiedoel van een ander te kunnen herkennen?


Slide 11 - Tekstslide

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Communiceren paragraaf 1 opdracht 6, 7, 10-20. 
Hoe?
Oefenboek blz 30-33.
Handboek blz 52-55.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 16:05.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Lezen handboek 56-57.

Slide 12 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.





Je kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen.
Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden van (mis)communicatie of uitingen bedenken waarin je doelmatig de elementen van communicatie inzet. 
Je kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen.

Slide 13 - Sleepvraag