multipele / letale / gekoppeld/mitochondriaal

Speciale vormen genetica
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Speciale vormen genetica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LEERDOELEN
 speciale vormen van overerving
* je kunt kruisingsschema maken voor onafhankelijke overerving van multipele allelen, letale factoren en gekoppelde genen
* je kunt uit stambomen de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden bij deze kruisingen
* je kunt verklaren dat mitochondriale overerving kan leiden tot een andere overerving dan volgens de wetten van Mendel 


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lesdoelen
* je hebt geoefend met multipele allelen
* je hebt geoefend met letale factoren
* je hebt gezien hoe gekoppelde factoren werken
* je weet hoe mitochondriaal DNA werkt




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij bloedgroepen heb je meerdere allelen die tegelijk tot uiting kunnen komen. Hoe noem je dat?
A
codominant
B
incomplete dominantie
C
intermediair

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een man met bloedgroep O en een vrouw met bloedgroep AB krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat het kind bloedgroep AB heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de allelen van ouders in.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het schema in.
i
i
IA
IB

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aantal vakjes = 4
i
i
IA
IAi
IAi
IB
IBi
IBi

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aantal vakjes IAIB = ...
i
i
IA
IAi
IAi
IB
IBi
IBi

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ouders van Bert hebben bloedgroep A en B; Bert heeft bloedgroep B. De ouders van Anneke hebben bloedgroep A en 0; Anneke heeft bloedgroep A. Bert en Anneke trouwen en krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat hun kind bloedgroep B heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 12 - Quizvraag

Bert heeft bloedgroep B, dat betekent dat de ouder met bloedgroep A heterozygoot IAi moet zijn (anders had Bert wel een allel A gehad). Bert heeft het allel i geërfd van deze ouder, en heeft dus genotype IB i. Anneke heeft van de bloedgroep 0-ouder zeker i geërfd, van de andere ouder IA. Het gaat dus om deze kruising: IBi x IAi:

De kans op een bloedgroep B kind is dus 25%, IBi namelijk.
letale factoren
Een allel dat voor een homozygoot (dominant/recessief) organisme dodelijk is.

K = kuif
k = kuifloos

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je bij een opgave/toets dat je te maken hebt met een letale factor?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De manx is een staartloze kat. De eigenschap staartloos is het gevolg van het dominante gen A. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor: homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven voor de geboorte. Het genotype van een levende staartloze kat is Aa.
Hoe groot is de kans op levende staartloze katten bij een kruising tussen 2 staartloze katten?
A
100 %
B
50 %
C
67 %
D
75 %

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de allelen van ouders in.
A = ?                        a = ?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul de allelen van ouders in.
A = staartloos                      a = met staart

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het schema in.
A
a
 
  A
  
  a

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aantal vakjes = 3!!
A
a

A

AA


Aa

a

Aa

aa

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vakjes staartloos, levend = ...
A
a

A

AA


Aa

a

Aa

aa

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ongekoppeld = de genen liggen op 
verschillende chromosomen
           

  1. Verhouding fenotypen?               
  •         9 : 3 : 3 : 1                                

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

gekoppeld = de genen liggen op 
hetzelfde chromosoom
  1. Genotype P? 


  2. Genotype F1 


  3. Genotype F2? 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mitochondriaal
DNA
mitochrondriën waren
ooit eens losse bacteriën!

Ze hebben dan ook hun eigen DNA.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mitochondriaal
DNA
Alleen de kern van de spermacel komt in de eicel terecht.

Je krijgt je mitochondriën dan ook meestal  van je moeder. 

Heel soms krijg je ook een mitochondrium uit de spermacel.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies