9.3 Eiwitsynthese

9.3 Eiwitsynthese
Op je wisbordje (Juist of onjuist):
  1. 1. Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een eiwit
  2. 2. DNA replicatie vindt plaats tijdens de M-fase van de celcyclus
  3. 3. De hoofdtaak van een cel is om de juiste eiwitten te maken
  4. 4. Eiwitten worden gemaakt door ribosomen
  5. 5. DNA vertelt hoe en welke eiwitten er moeten worden gemaakt
  6. 6. Een bacterie heeft wel DNA maar geen ribosomen
  7. 7.  DNA is dubbelstrengs en tegenover een A komt altijd een T

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

9.3 Eiwitsynthese
Op je wisbordje (Juist of onjuist):
  1. 1. Een gen is een stuk DNA dat codeert voor een eiwit
  2. 2. DNA replicatie vindt plaats tijdens de M-fase van de celcyclus
  3. 3. De hoofdtaak van een cel is om de juiste eiwitten te maken
  4. 4. Eiwitten worden gemaakt door ribosomen
  5. 5. DNA vertelt hoe en welke eiwitten er moeten worden gemaakt
  6. 6. Een bacterie heeft wel DNA maar geen ribosomen
  7. 7.  DNA is dubbelstrengs en tegenover een A komt altijd een T

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Je kunt een DNA sequentie vertalen naar een aminozuurketen (eiwit)
- Transcriptie
- Genetische code
- Translatie

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijke voorkennis
  1. DNA is een keten van nucleotiden. 
  2. Er zijn 4 mogelijke nucleotiden: A, T, G, C
  3. Een gen is een stuk DNA dat beschrijft hoe je een eiwit moet maken
  4. RNA is ook een keten van nucleotiden.
  5. In RNA zijn er ook 4 mogelijke nucleotiden: A, U, G, C
  6. RNA kan ook basenparing aangaan met DNA


A
A
A
T
T
G
G
G
C
C
C
C
G
G
U

Slide 3 - Tekstslide

Transcriptie
Als een cel een bepaald eiwit wil gaan maken zal hij eerst het gen activeren.

Als een gen is geactiveerd gaat het volgende gebeuren:
  1. 1. Het stuk DNA (gen), dubbelstrengs DNA, wordt opengeritst.
  2. 2. Een enzym (RNA Polymerase) leest 1 van de strengen af en maakt een complementair RNA streng. (Tegenover A komt U, tegenover T komt A, tegenover C komt G) 
  3. 3. Zodra de RNA polymerase het einde van het gen komt laat het los en komt het gevormde mRNA ook los
  4. 4. Het gevormde mRNA gaat de celkern uit op zoek naar een ribosoom

Slide 4 - Tekstslide

Op je wisbordje:
Een RNA polymerase maakt een mRNA afschrift van het volgende gen: 

ACAATACCACGGCTTACCCATTCCAAAA

Geef op je wisbordje de nucleotidenvolgorde van het ontstane mRNA molecuul.

Slide 5 - Tekstslide

Translatie
Nadat mRNA is gevormd wordt het vervoerd naar de ribosomen in het cytoplasma of op het ER.
De translatie begint als het ribosoom in contact komt met het mRNA.
  1. Het ribosoom gaat op zoek naar het startcodon AUG
  2. Zodra het startcodon is gevonden komt de eerste tRNA molecuul, deze past precies op het startcodon en brengt het aminozuur methionine mee.
  3. Vervolgens schuift het ribosoom 1 codon op. Op ieder codon past een tRNA met een specifieke aminozuur. 
  4. De aminozuren worden aan elkaar gekoppeld en zo ontstaat er een aminozuurketen.
  5. Het ribosoom blijft codons aflezen en aminozuren koppelen tot dat het een stopcodon tegen komt. Dan laat het los

Slide 6 - Tekstslide

Genetische code
BINAS 71G

Slide 7 - Tekstslide

Op je wisbordje:
Vertaal de mRNA molecuul van de vorige opdracht naar een aminozuurketen met behulp van genetische code (BINAS 71G)

  • Tip: Ga eerst op zoek naar het startcodon!

Slide 8 - Tekstslide

Eiwitproductie samenvatting

Slide 9 - Tekstslide

Kleine lesafsluiter (Speedrun)
Probeer zoveel mogelijk vragen te beantwoorden in anderhalve minuut!
3... 2... 1.... Go!
1. Hoe weet het ribosoom waar de translatie moet beginnen?
2. Uit hoeveel nucleotiden bestaat een codon?
3. Welk enzym voert de transcriptie uit?
4. Noem een verschil tussen RNA en DNA
5. In een gen van DNA staat AAC, hoe ziet het RNA eruit dat wordt gevormd.
6. Welk aminozuur hoort bij het codon UUG?
7. Wanneer stopt de translatie?
8. Waar gaan eiwitten naar toe als ze het ER verlaten?
9. In welke structuren worden gevormde eiwitten vervoerd in de cel?
10. Wat gebeurt er met eiwitten in het golgisysteem?
11. Uit hoeveel strengen bestaat RNA?
12. Hoeveel verschillende aminozuren zijn er? (BINAS 67)




timer
1:30

Slide 10 - Tekstslide