wk.46 Grammatica WS/Werkwoordspelling

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

lesboek, laptop,
schrift en etui

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
Nederlands

Je legt klaar:

lesboek, laptop,
schrift en etui

Slide 1 - Tekstslide

Tekst
timer
7:00

Slide 2 - Tekstslide

Toets Cursus 7 / Cursus 5
Leer de theorie en oefen digitaal met trainen en oefentoetsen.
BK:      Cursus 7 Werkwoordspelling:
             par. 9 t/m 12
             Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
             par. 1, 3, 5 en 7
KT:      Cursus 7 Werkwoordspelling:
             par. 9 t/m 13
            Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
            par. 1, 3, 5 en 7



Slide 3 - Tekstslide

Toets ww.spelling/grammatica woordsoorten


  • pvtt   ontdooien
  •  Het ijs in de sloot  ................  snel.
  • Het ijs in de sloot ontdooit snel.

  • vd   ontdooien
  • Het ijs in de sloot is snel ............... .
  • Het ijs in de sloot is snel ontdooid.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
  • Noem een  zelfstandignaamwoord 
  • Noem een bijvoeglijknaamwoord
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • De lidwoorden
  • Werkwoorden
  • Voegwoorden
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Maak een mooie zin met zoveel mogelijk woordsoorten!!

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica Cursus 5
BK/KT
par. 7 Mixopdrachten
Maak de opdrachten die voor jou klaar staan (digitaal)
Score < 80%, laat de opdracht weer open zetten en verbeter jezelf!
TH
Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
par. 11 Mixopdrachten





Slide 6 - Tekstslide

 Cursus 7
BK/KT
par. 12 Mixopdrachten
Maak de opdrachten die voor jou klaar staan (digitaal)
Score < 80%, laat de opdracht weer open zetten en verbeter jezelf!
TH
Cursus 7 Grammatica Woordsoorten
par. 11 Mixopdrachten





Slide 7 - Tekstslide

Toets Cursus 7 / Cursus 5
Leer de theorie en oefen digitaal met trainen en oefentoetsen.
BK:      Cursus 7 Werkwoordspelling:
             par. 9 t/m 12
             Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
             par. 1, 3, 5 en 7
KT:      Cursus 7 Werkwoordspelling:
             par. 9 t/m 13
            Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
            par. 1, 3, 5 en 7



Slide 8 - Tekstslide

Periode 1
  • Week 46:                          Grammatica WS / Werkwoordspelling
  • Week 47:                         Toets Spelling werkwoorden en Grammatica 
  •                                              Vrijdag 22 november toets

Slide 9 - Tekstslide

Lesplanning

1. Instructie voegwoord/ werkwoordalarm
2. Zelfstandig werken aan de opdrachten





Slide 10 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van deze les

- je herkent het voegwoord in de zin
- je herkent het persoonlijk voornaamwoord
- je herkent het bezittelijk voornaamwoord
- je herkent de woordsoorten van 


Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

LET OP:
Soms is het ook een pers. vnw.
Het gaat regenen, Hoe gaat het met jou?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Slide 13 - Tekstslide

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 15 - Quizvraag

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 17 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 18 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Geen persoonlijk voornaamwoord
Het boek is van mij
Mijn speelgoed
Hun tassen
Ik schrijf hun een brief
Jouw zus
De hond is van jou

Slide 19 - Sleepvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Jouw
Jullie
Uw
Wij
Hun
Ik

Slide 20 - Sleepvraag

Zijn de onderstaande woordjes persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?
Sleep elk woord hieronder naar het goede antwoord.

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
hen
ik
jij
jou
jouw
mijn
onze
wij
uw
zijn

Slide 21 - Sleepvraag

Herhaling woordsoorten
Weet je het nog?
ZN= zelfstandig naamwoord
BN = bijvoeglijk naamwoord
LW = lidwoord
WW  = werkwoord
VZ = voorzetsel


Slide 22 - Tekstslide

lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
zijn
geweest
raak
lucht
etui
tijger
glazen
lelijke
mooie
naast
over
voor

Slide 23 - Sleepvraag

Voorbeelden voegwoorden
en,
 of, 
terwijl, 
omdat, 
als, 
toen, 
maar, 
dus

Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Toen het regende werd ik met de auto gebracht.
A
het
B
toen
C
regende
D
gebracht

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Hij kwam te laat, omdat hij zich verslapen heeft.
A
verslapen
B
kwam
C
hij
D
omdat

Slide 27 - Quizvraag

Log in bij deze Lesson up!

Slide 28 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 29 - Tekstslide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 30 - Tekstslide

Voegwoorden
  • 'Voegen' / verbinden woorden, woordgroepen, zinnen en alinea's  
  • Je kent ze als signaalwoorden in teksten!
  • opsomming: en, of, ook, bovendien ......
  • tijdsvolgorde: eerst,  toen, nu, .............
  • voorbeeld: zo, zoals, bijvoorbeeld, ..............

Slide 31 - Tekstslide

Noteer het voegwoord:
Romy leest haar e-mail, terwijl ze een broodje eet.

Slide 32 - Open vraag

Noteer het voegwoord:
De minister liep snel langs de journalisten, want hij wilde geen vragen beantwoorden.

Slide 33 - Open vraag

WERKWOORDALARM
Sommige werkwoorden zijn lastig.

Bij deze werkwoorden klinken de persoonsvorm en het voltooid deelwoord hetzelfde. Je schrijft ze alleen op een andere manier.

Om welke woorden gaat het?

Slide 34 - Tekstslide

WERKWOORDALARM
Dit gaat om woorden waarvan het hele werkwoord begint met ge-, be-, ver- over- of ont-.

Ontdooien
Overleven
Verkleden
Gebeuren

Slide 35 - Tekstslide

WERKWOORDALARM
Is het werkwoord de persoonsvorm? 

vraagproef + tijdproef

Dan schrijf je het met een -T

ontdooit - overleeft - verkleedt - gebeurt

Slide 36 - Tekstslide

Hij geloof... in mij.
A
geloofd
B
gelooft

Slide 37 - Quizvraag

Hij geloof... in mij.
Gelooft is in deze zin ......
A
pv
B
vd

Slide 38 - Quizvraag

Hij verander... zijn antwoorden op het laatste moment.
A
verandert
B
veranderd

Slide 39 - Quizvraag

Hij verander... zijn antwoorden op het laatste moment.
'Verandert' is in deze zin ....
A
pv
B
vd

Slide 40 - Quizvraag

Hij heeft zijn antwoorden op het laatste moment verander....

A
verandert
B
veranderd

Slide 41 - Quizvraag

Hij heeft zijn antwoorden op het laatste moment verander....
'Veranderd' is in deze zin ....
A
pv
B
vd

Slide 42 - Quizvraag

Mijn moeder heeft beloof... dat we vanavond patat eten.
A
belooft
B
beloofd

Slide 43 - Quizvraag

Mijn moeder heeft beloof... dat we vanavond patat eten.
'Beloofd' is een ......
A
pv
B
vd

Slide 44 - Quizvraag

VD
PV
gebeurt
besteld
veroordeelt
vermeld
berekend
ontvoerd
herhaalt
ontvoert

Slide 45 - Sleepvraag

Voegwoord

Slide 46 - Tekstslide

Huiswerk vrijdag 15 november
BK:  par. 3 bijvoeglijk naamwoord
         par.5 Voegwoord
KT:  par. 5 persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
          par. 3 Voegwoord
TH: par.7 Aanwijzend voornaamwoord
         par. 5 persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 47 - Tekstslide