Taalverzorging Spelling

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Terugblik 
- Uitleg over verkleinwoorden
- Opdrachten maken.

Maar eerst gaan we LEKKER 
LEZEN
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Einde van de les weet je hoe je verkleinwoorden moet maken.

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Staat er een bezit achter het verwijswoord? 
Gebruik dan: mijn, jouw, je, zijn, haar, onze, jullie, hun.

Staat er geen bezit achter het verwijswoord?
Gebruik dan: mij, jou, hem, haar, ons, jullie, hen.

Slide 4 - Tekstslide

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 5 - Quizvraag

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quizvraag

Gisteren vierden we ..... verjaardag
A
jou
B
jouw

Slide 7 - Quizvraag

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden maken van een zelfstandig naamwoord:
Meestal door -je erachter.

Soms andere vormen let op spelling!:
- pje     - kje
        - tje      - etje       
              

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje
         vb. wang ->   wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 9 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg
Zie filmpje uitleg Nieuw Nederlands

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoord man =

Slide 12 - Open vraag

Verkleinwoord ring =

Slide 13 - Open vraag

Verkleinwoord koning =

Slide 14 - Open vraag

Verkleinwoord scherm =

Slide 15 - Open vraag

Verkleinwoord stoel

Slide 16 - Open vraag

Wat is het goede verkleinwoord van
opa
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
ski
A
skitje
B
skietje

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
accu
A
accu'tje
B
accuutje
C
accutje

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het goede verkleinwoord van
bikini
A
bikinietje
B
bikinitje

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag
Taalverzorging Spelling H4: Blz. 110/111 Opdr. 1, 2, 3, 4, 6 maken.




Thuis: Opdracht 9, daarna Spelling trainen Ik laat het je zien.

Slide 21 - Tekstslide