5BECO Hoofdstuk 22 Kostensoorten

Havo H22 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Havo H22 

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw hoofdstuk 22
22.1 Inkopen
22.2 Kosten duurzame productiemiddelen
22.3 Personeelskosten, arbeidsuurtarief en factureertarief
22.4 Overige kosten

Slide 2 - Tekstslide

22.1 Inkopen
Leerdoel:
Je kunt onderscheid maken tussen deze kosten bij een handelsonderneming en bij een dienstverlenende onderneming met een omvormingsproces

Opgaven 25.1 en 25.2

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een handelsonderneming?

Slide 4 - Woordweb

Handelsonderneming
Een onderneming die goederen inkoopt en zonder bewerking doorverkoopt

--> inkoopprijs / inkoopwaarde

Slide 5 - Tekstslide

Ondernemingen met een omvormingsproces

een onderneming koopt grondstoffen in, bewerkt deze en verkoopt het gemaakte product

--> inkoopprijs / inkoopwaarde

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ondernemingen met een omvormingsproces

Slide 9 - Tekstslide

22.1 Inkopen
Leerdoel:
Je kunt onderscheid maken tussen deze kosten bij een handelsonderneming en bij een dienstverlenende onderneming met een omvormingsproces

Opgaven 25.1 en 25.2

Slide 10 - Tekstslide

22.2 Kosten duurzame productiemiddelen (DPM's)

Leerdoel:
Je kunt uitleggen wat afschrijven inhoudt en afschrijvingen berekenen

Opgaven 22.3 tot en met 22.8

Slide 11 - Tekstslide

Onder welke categorie vallen duurzame productiemiddelen (DPM's)
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Liquide middelen
D
Eigen vermogen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Stel....Ik koop spontaan een nieuwe auto. Ik rijd trots met mijn nieuwe auto naar huis. Thuis heb ik spijt. Ik ga terug naar de dealer. Krijg ik mijn volledige bedrag terug?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

In welk financieel overzicht zie ik de aanschafwaarde terug?
A
Balans
B
Winst en verliesrekening

Slide 17 - Quizvraag

Kosten van een DPM
  1. afschrijvingskosten
  2. interestkosten
  3. complementaire kosten 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Lineair afschrijven

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


Jan koopt een machine voor €10.000. De machine gaat 10 jaar mee en levert dan bij verkoop nog €500 op. Jan schrijft af met een vast percentage van de boekwaarde: 10%. De boekwaarde na 2 jaar is:
A
€ 9.000
B
€ 8.100
C
€ 9.500
D
€ 7.695

Slide 24 - Quizvraag

Hoe op de balans....
debet
credit
Auto
10.000
Afschrijvingen
2.000
Boekwaarde
8.000

Slide 25 - Tekstslide

Kosten van een DPM
  1. afschrijvingskosten
  2. interestkosten
  3. complementaire kosten 

Slide 26 - Tekstslide

Interestkosten
Als je investeert moet je geld lenen en daarover betaal je interest. Financier je het met EV dan mis je interestopbrengst en dit zijn ook interestkosten.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

22.2 Kosten duurzame productiemiddelen (DPM's)

Leerdoel:
Je kunt uitleggen wat afschrijven inhoudt en afschrijvingen berekenen

Opgaven 22.3 tot en met 22.8

Slide 30 - Tekstslide

22.3 Personeelskosten, arbeidsuurtarief en factureertarief

Leerdoel:
Je kunt uitleggen op welke manier we de personeelskosten berekenen

Opgaven 22.9 t/m 25.14

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Personeelskosten
Nettoloon
Loonbelasting +
Premie volksverzekering +
Premies Volksverzekeringen+
 Pensioenpremie werknemer +
 Bruto loon


Bruto lonen
Sociale lasten werkgever (verplicht) +
Sociale lasten werkgever (vrijwillig) +
Pensioenpremie werkgever  +
 Personeelskosten

Slide 33 - Tekstslide

Loonkosten zijn...
A
hoger dan het brutoloon
B
lager dan het brutoloon
C
hetzelfde, tenzij er pensioen wordt afgedragen
D
altijd hetzelfde

Slide 34 - Quizvraag

Mandy is medewerker in een industrieel concern. Over haar loon is het volgende gegeven:
Brutoloon € 5.822
Loonheffing € 1.382
Premies werknemersverzekeringen € 416
Bijdrage Zorgverzekeringswet € 300
Bereken het nettoloon

Slide 35 - Open vraag

Twee soorten tarieven...

Bij een dienstverlenende organisatie wil men inzicht over twee soorten tarieven;
- Arbeidsuurtarief
- Factuurtarief

Slide 36 - Tekstslide

Arbeidsuurtarief 
Intern tarief: in dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur

  • Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten. 

Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld
Niet elk uur kun je altijd doorberekenen

Slide 37 - Tekstslide


VR
22.9

Slide 38 - Open vraag

Opgave 22.9 - Uitleg
  • Totale personeelskosten?
  • € 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304 
  • Aantal productieve uren per maand? 
  • 0,8 x 160 = 128
  • Berekening
  • € 2.304 / 128 = € 18

Slide 39 - Tekstslide

Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag. 

Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend. 

Slide 40 - Tekstslide

22.3 Personeelskosten, arbeidsuurtarief en factureertarief

Leerdoel:
Je kunt uitleggen op welke manier we de personeelskosten berekenen

Opgaven 22.9 t/m 22.14

Slide 41 - Tekstslide

25.4 Overige kosten

Leerdoel:
Je kunt interestkosten, kosten van grond, diensten van derden en kosten van belastingen beschrijven

Opgaven 22.13 t/m 22.14

Slide 42 - Tekstslide

Bekend als kosten van vermogen

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Let op: VPB, IB, BTW zijn geen kosten!

Slide 46 - Tekstslide

Opgave 22.12 - klassikaal keuze

Slide 47 - Tekstslide

25.4 Overige kosten

Leerdoel:
Je kunt interestkosten, kosten van grond, diensten van derden en kosten van belastingen beschrijven

Opgaven 22.13 t/m 22.14

Slide 48 - Tekstslide